houd van den Bullendij/c, van het Zijdwerk of den Schinkeldijk
(gemeenschappelijk mer anderen. Zie boven bl 538 ), van den
Zwaagdijk en van den Hoornschen weg en deze bepaaldelijk van
de stad Hoorn af.
Daarenboven onderhcmdt Drechterland onderscbeidene voor re-
kening van het ambacht aangelegde kunstwegen.
Het bedrag der zeedijkskosteu, dat ten laste van dit ambacht
komt, van de twee aanbestoelde dijksportien, de kosten der bin-
nendijken en wegen, cn al wat verder tot de werken van het
ambacht behoort, benevens alle kosten van beheer worden niet
meer als vroeger over de vier koggen, ieder voor ‘/4 deel, maar
hectaarsgewijze omgeslagen over de bannen, ieder naar liare
grootte. Het bedroeg van 1888—1892 gemiddeld f 1.90 per
H. ’s jaars.
Deze koggen, de Oosterkogge, de Middelkogge, de ZuiderJcogge
en de Westerhogge, waarin het ambacht verdeeld was, hebben
hierdoor veel van hare belangrijkheid verloren. Thans hebben zij
geen andere beteekenis dan van eene geographische indeeling van
het ambacht in vier deelen, uit ieder van welke drie Heemraden
worden gekozen.
Bij de vaststelling van het nieuwe regiement van 1864 is de
vroegere indeeling bestendigd, behalve dat de banne Hoogkarspel,
die vroeger tot drie koggen behoorde, thans geheel tot de Middelkogge
is gebracht.
Thans is de indeeling als volgt: In de Oosterhogge: de bannen
Bnkfmizen en Westeinde, Bovenkarspel, Grooiebroek en Lut-
jebroek en Andijk.
In de Middelkogge: de bannen Bwnenwijzend, Westwoud, Ow- .
dijk, Oosterblokker, Westerblokker, Zwaag, Weroershoof en Hoogkarspel.
ln de Zuiderkogge: de bannen Venhuizen, Hem, Wijdenes en
Oosterleek en Schellinkhout.
In de Westerkogge: de bannen Hoorn, Dampten, Berkhout,
Grosthmzen, Oudendijk, Avenkorn en Sckarwoude.
Voor de invoering van het regiement van 1864, afgekondigd
bij h e t. Prov. Blad n°. 43 van dat jaar, gewijzigd in 1867
(Prov. Blad n°. 66), in 1887 (Prov. Blad n°. 63) en in 1893 (Prov.
Blad n°. 52) was het bestuur volgens het regiement, vastgesteld
door het Departementaal bestuur van Holland den 8sten September
1804, samengesteld als vanouds uit twee Dijkgraven, vier
Heemraden en 21 Waarschappen.
De Dijkgraven werden benoemd door den Koning op voordracht
van het gemeentebestuur van Enklimzen of van Hoorn,
later, sedert het K. B. van 14 April 1850 (Stbl. n°. 16), op
voordracht der Waarschappij. In ieder der genoemde steden moest
een der Dijkgraven wonen.
De Heemraden werden eveneens benoemd door den Koning op
voordracht der Waarschappij en wel ten dubbelen getale. Vier
hunner, uit iedere kogge een, fungeerden in de evene, de vier
anderen in de onevene jaren.
Was aan de Dijkgraven opgedragen het doorgaand en bestendig
toezicht over ■ de DrechterlandscJie dijken, wegen en werken, de
Heemraden waren uitsluitend belast met het keuren en schouwen,
het opleggen van boeten en het beslissen van geschillen over de
uitvoering der werken gerezen.
De Waarschappen werden mede in dubbelen getale door den
Koning benoemd op voordracht hier van de gemeente-, daar van
de bansbesturen. Ook zij fungeerden om het andere jaar.
Op dezen algemeenen regel waren er echter uitzonderingen.
Hunne taak was in de eerste plaats te waken voor den behoor-
lijken staat van dat gedeelte van den dijk, waarvan de zorg aan
iedör was toegewezen. Voorts waren hun eenige administratieve
werkzaamheden toevertrouwd.
Deze 21 Waarschappen maakten met de Dijkgraven de Waarschappij
u it, die over de algemeene belangen van het ambacht
besliste, terwijl het dagelijksch bestuur werd uitgeoefend door
de Dijkgraven en de vier voorzittende leden der Waarschappij,
zijnde sinds onheugelijke jaren de Waarschappen van Hoorn,
Dampfen en Enkfiwizen en Westeinde.