De grenzen vindt men uitvoerig beschreven in art, 1 van dat
regiement.
De waterkeeringen van den polder zijn de Mtdledij k en de
straatweg van Spanbroek ten noorden. Beiden worden door het
ambacht der Vier Noorder Koggen onderhouden op 0.9 M. — AP.
evenalsdz Zomerdijk, waar deze den polder ten noordoo steil begrenst.
Ten oosten ligt längs de Veersloot eene kade, eveneens 0.9 M.
AP. hoog, die ten laste van den polder is.
Tusscben den Brakermolen en den weg de Zandwerven ligt
een hoog stuk land.
Ten westen strekt de weg de Zandwerven tot waterkeering.
De polder wordt bemalen door een windvijzelmolen, staande aan
de Veersloot en daarop, dat is op den boezem van de Vier Noorder
Koggen uitslaande. Vlucht 18 M.; middellijn van de vijzel 1 M.
Het peil van den polder is des zomers 3.40 M. — AP. en
des winters 2.10 M. —-• AP.
De polder is groot 181.2335 H., die allen gelijkelijk de lasten
dragen. Deze bedroegen, behalve de gewone lasten der Vier
Noorder Koggen, van 1888—1892 gemiddeld / 7 per H. ’sjaars.
Het bestuur is opgedragen aan drie Molenmeesters, waarvan
een Yoorzitter, die rechtstreeks door de stemgereebtigde inge-
landen gekozen worden, en vier Hoofdingelanden.
DE ZAND WER VENSBRAAK.
Gemeente: Spanbroek.
Dit braakje, drooggemaakt krachtens octrooi der Staten van
den 14den September 1634, en groot 8.3080 H ., ligt geheel m
zijn eigen kade nabij den weg de Zandmerven Het behoort aan
een eigenaar.
Het water van dit poldertje is door middel van een duiker in
zijne kade in gemeenschap gebracht met dat van de Achterkogge.
Het heeft dus ook hetzelfde peil.
De landen in dit braakje betalen zeedijks-, kogge-, koggemo-
len-,' weg- en banslasten, en worden bovendien aangeslagen voor
8.1140 H. in de lasten van de Achterkogge. '
DE ACHTERKOGGE.
Gemeenten: Spanbroek en Wognvmi.
De landen, die thans de Achterkogge uitmaken, werden vroeger
ook wel genoemd: de Lage- o f Achterkogge, de JBuitendijks- o f
Spierdijkerlanden, de Spierdijker en . Wognummer Buitendijker-
landen of de Bmtendijkerlanden onder Spanbroek en Wognum.
Zij liggen tusschen den Spier dijk en den Binnendijk van de
Vier Noorder Koggen, benoorden den Bobeläijk en behooren tot het
lager gedeelte van het ambacht, dat reeds in den vroegsten tijd
te lijden had van den stand van het water. Eeeds den 2 1 sten
April 1537 werd daarom voor deze landen eene molenakte opge-
maakt, die vervangen werd door eene andere, vastgesteld in 1819
en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 4 November
1819 n . 15, ten gevolge waarvan de bedoelde landen
van de hoogere gronden afgescheiden zijn en door twee molens
bemalen.
In 1872 zijn diezelfde landen onder den naam van de Achterkogge
van een bestuursreglement voorzien en onder het algemeen
regiement gebracht.
De waterkeeringen zijn ten westen de Spierdijk en ten zniden
de Bobeldijk, hoog 1 M. en 1.50 M. — AP., ten oosten de Binnendijk
der Vier Noorder Koggen of zoogenaamde Molendijk,
hoog 1.25 M. — A P ., een klein gedeelte van den dijk, die
daar Rijndijk genoemd wordt. Bij eene daar liggende kade zijn
hooge gronden de waterkeering tot den Zomerdijk, die voor
een klein deel den polder beschermt, evenals de Strengweg tot
bij het stoomgemaal. De -waterkeering keert dan terug tot den
Zomerdijk. De noordelijke waterkeering wordt voor een deel