*
3 0 4 DE STADS- EN GrODSHUISPOLDER.
De Lange Bleekersloot is gedempt, evenals de sloot längs het
Steenpad en gedeeltelijk ook die längs het Kwakersäijkje (de te-
genwoordige Potgieterstraat) ;
ten oosten: de Nassaukade van de gedempte Lange Bleekersloot
tot den Ocertoom (stille zijde).
De waterkeeringen zijn van 0.15 M. tot 0.20 M. -f- AP. eu
worden onderhouden door of voor rekening van de eigenaren der
aangrenzende perceelen.
ln het Jacob van Lennepkanaal, dat den polder van de Nas-
saukaäe tot in de Kostverloren Wetering doorsnijdt, liggen naast
elkaar twee syphons, wijd 0.40 M., om de watergemeenschap te
onderhouden tusschen de twee deelen van den polder.
De vroegere Gasthuissloot is gedempt en vervangen door de
thans in aanbouw zijnde Bosboom-Toussaintstraat.
Twee ingravingen in de zuidelijke kade van het Jacob van Lennepkanaal
onderhouden de gemeenschap van de gracht rond het
Gasthuis met het water van dit kanaal.
De bemaling van den polder geschiedt door een klein stoomgemaal
van 12 PK., staande bij en uitslaande op de Kostverloren
Wetering. Het is in 1882 opgericht, heeft ¿en verticalen
ketel van 10 M2. verwarmingsoppervlak en werkt door eene
centrifugaalpomp met afvoerbuis van 0.40 M. middellijn.
Het peil is des zomers 1.65 M. — AP. en wordt des winters
zoo laag mogelijk gehouden.
De polder is 93.7696 H. groot, waarvan in 1892 49.9225
H. de lasten betaalden. Deze bedroegen van 1888-S1891 f 30
per H ’s jaars.
Over 43.8471 H. zijn de polderlasten afgekocht en is het bedrag
der afkoopsom belegd in inschrijving op het 3°/0 Grootboek.
De polder wordt beheerd krachtens een octrooi der Staten van
Holland en Westfriesland, van 27 Mei 1752 *), volgens hetwelk
het bestuur bestaat uit zes Poldermeesters:
d e S t a d s - EN GtODSHUISPOLDEB. 3 0 5
¿¿n vanwege Burgemeester en Wethouders van Amsterdam;
// // Begenten van het Burgerweeshuis;
n h Begenten van het Gasthuis;
n " Begenten van het Leprozenhuis en
twee n de ingelanden.
De plaats van Begent, optredende voor het Leprozenhuis, wordt
niet meer vervuld.
De benoeming van nieuwe Poldermeesters geschiedt door de
overgeblevenen, voor zooveel de genoemde instellingen betreft, op
voordracht van de colleges van Begenten; van den Poldermeester
vanwege Amsterdam op voordracht van Burgemeester en Wethouders.