dorpermeer, het op de grenzen der gemeenten Wognum en Hoorn
gelegen Waaltje, en het westelijk deel van de Groote Waal na-
bij Hoorn, welke, ofschoon in de gemeente gelegen, uiet tot de
banne bebooren.
De landen van deze banne liggen onder de bemaling der Westerkogge.
uitgezonderd 93.6341 H., bet zoogenaamde Overdorp
Zevendeel van Berkhout, die, bewesten den Spierdijk gelegen,
met den polder Ursem zijn vereenigd.
Het bestaur onderboudt voor rekening der banne eenige brug-
geu benevens eenige tot algemeen gebruik dienende slooten. Daar-
enboven is aan de banne in onderhoud toegewezen eene lengte
van 150 M. van de waterkeering bij de Ursemmer-molens, tus-
schen den Uitgang van den Wogmeer en Rustenburg; de verdere
lengte van die waterkeering is ten laste van Ursem. Men naeent,
dat de aanbestoeling van een gedeelte dezer waterkeering aan
Berkhout gegrond is op de omstandigbeid, dat bovengenoemd
Overdorp Zevendeel van BerlcJiout met den polder Ursem vereenigd
en alzoo mede door die waterkeering beschermd is.
Het bansbestuur had vroeger toe te zien op bet wedervidlen
der uitgeveende turfgaten of zoogenaamde dobben, doch sedert
verscbeidene jaren beeft deze schouw, als onnoodig, opgehouden
te bestaan.
In den omslag worden begrepen 2162.3799 H., waarvan
2040.1758 H. de volle lasten dragen, terwijl de 93.6341 H.
aan het bansbestuur van Berkhout geen molengeld betalen, het-
welk zij daarentegen aan het polderbestuur van Ursem, onder
wiens bemaling zij liggen, voldoen. Onder de banne Spanbroek
en Wognnm liggen 28.5700 H. die alleen molengeld betalen.
Gemiddeld bedrag van den vollen omslag in 1888’—1 8 9 1 /1 2
per H. ’s jaars.
De Groote Waal betaalde vroeger aan de banne Berkhout de
lasten voor een zeker aantal ten behoeve harer bedijking inge-
nomen gronden. Bij eene overeenkomst van 5 Februari 1838 is
die betaling, bij wijze van uitkoop, op eene vaste som van / 5 0
’s jaars bepaald. Bovendien ontvangt de banne van de Groote
Waal f 67.50, die zij echter wederom aan den polder de Westerkogge
uitkeert.
Yolgens het regiement van 1858 (Prov. Blad n°. 127)pgewij-
zigd in 1868 (Prov. Blad n°. 63), in 1871 (Prov. Blad n°. 51) en
in 1886 (Prov. Blad n°. 88), wordt het bestuur uitgeoefend door
vijf leden, waarvan een Yoorzitter, als College van dagelijkseh
bestuur, met zes Hoofdingelanden. De leden van het dagelijkseh
bestuur worden rechtstreeks door de stemgerechtigde ingelanden
gekozen, doch de Yoorzitter wordt door de Hoofdingelanden be-
noemd.
DE BANNE GROSTHUIZEN.
Bestaat uit een gedeelte van het grondgebied der gemeente
Aoenhorn, begrepen tusschen het water het Schot ten zuiden, den
SUmdijk, den schulpweg genaamd Kathoek en een gedeelte van
den jaagweg van Alkmaar op Hoorn ten westen en noordwesten
en de Naamsloot ten noorden. De oostelijke grens loopt van
de Naamsloot midden door de Overtoomsloot en in d'ezelfde rich-
tiug zuidwaarts door tot het Schot.
Het bansbestuur is belast met het diep, breed en ruim houden
der polderslooten en vaarten, met uitzondering van de Naamsloot
en Hoornsche trekvaart, en met het onderhoud^van een deel van
den Spierdijkerweg.
De grootte der schuldplichtige landen is 332.9035 H. Onder
deze is begrepen een gedeelte der Hoornsche trekvaart, groot
3.2609 H., behoorende aan Brechterland, waarvan ingevolge
indertijd gesloten overeenkomst de volle lasten worden geheven,
gelijk dat gedeelte wederkeerig begrepen is in de quota, naar
welke de banne in de lasten van het ambacht deelt.
De banne behoort voor een deel groot 155.3467 H. onder de
Westerkogge (welk deel Woudzijde wordt genoemd), voor een deel
groot 177.5568 H. onder den polder Besehoot. De molenkostpn
van elk dier polders worden door het bansbestuur alleen geheven
van de landen der banne, die tot ieder van die polders behooren.