met vijzels, behalve een ondermolen, die een scheprad heeft.
Menigmaal zijn er voorstellen gedaan om den polder van stoom-
gemaal te voorzien en althans de bovenmolens daardoor te ver-
vangen. Men heeft echter gemeend, daartoe nog niet te moeten
besluiten.
Binnen den Sehermer liggen voorts de zoogenaamde Matten,
die vöör de dioogmaking een eiland vormden, en nu afzonderlijk
ingepolderd zijn. Zij laten hun water door een eigen molen op
den binnenboezem van den Sehermer brengen.
Schutsluizen, die toegang binnen den polder verleenen, zijn er niet.
Onder de gemeente Sehermerhorn ligt een inlaatduiker.
Het zomer- en winterpeil en de hoogte van het land in de 14
verschillende afdeelingen des polders zijn aangewezen in de vol-
gende tabel, Enkele afdeelingen zijn weder in een hooger en lager
deel gescheiden, die elk een afzonderlijk peil hebben aangenoiuen.
POLDER
Stand beneden AP. Hoogte van het land boven
het zomerpeil.
Zomerpeil. Winterpeil. Hoogste land. Laagste land.
A. 3.95 M. 4.15 M. — .85 M. — .36 M.
B. 4 .08 // 4.23 // - . 9 0 // — .25 7/
, 4.10 // C. | 4.30 // 3.62 // 3.80 // i // — .38 //
D. 4 . - - // 4 .20 // É it-8 0 // — .29 '//
E. 4.25 // 4.40 // — .70 //‘ — .40 7/
E. 4.2 0 // 4.36 // 1.17 // — .42 //
Boven G I I . 4.19 // 4.3 4 r/ 1.80 // — .44 //
Bened.G H . 4.3 5 // 4.50 // — .70 // — .45 //
I . 4 .1 2 // 4.27 // — .66 // ’ — .36 //
K. 4.21 // 4.37 // — .96 // — .40 //
L. 4.23 // 4.38 // — .70 // — .39 //
M. 4.27 // 4.4 2 // — .72 // — .38 //
- T ( 4.1 0 // 4.25 // )
I 3.96 // 4.10 //
| —j . 80 // //
„ i 4.2 6 // 4 .4 4 // 0 . j 4.05 // 4.20 // | — .80 // — .20 //
De binnenboezem is 2 .9 5 M. — AP.
Grootte des polders volgens het kadaster 4828.2672 H., waar-
van 4444.5981 H. de volle lasten betalen. Gemiddeld bedrag
van deze in de jaren 1888—1892 f 8.60 per 11. ’s jaars.
De Matten, groot kadastraal 47.8610 H ., belastbaar 46.8611
II. , betalen niet in de polderlasten van den Sehermer, maar betalen
hnn eigen lasten, die van 1888—1892 gemiddeld f 6 per
H. ’s jaars bedroegen.
Yolgens het regiement van 1857 (Prov. Blad n°. 70), gewij-
zigd in 1873 (Prov. Blad n°. 101) en in 1891 (Prov. Blad van
1892 n°. 4), heeft de Sehermer een College van 18 Hoofdingelanden,
uit wier midden, op hun voordracht, zes Heemraden
door de Koningin worden benoemd. Ook de Dijkgraaf wordt uit
een drietal, door Hoofdingelanden voorgedragen,, door de Ko
ningin benoemd. j
Onder het algemeen bestuur van Dijkgraaf en Heemraden is
het toezicht over de 14 afpolderingen, waarin het waterschap
verdeeld is , voor zooveel de bemaling en hetgeen daartoe betrek-
king heeft, betreft, aan Poldermeesters opgedragen, die, ten
getale van twee in iedere afpoldering, door Dijkgraaf en Heemraden
worden aangesteld en steeds zooveel mogelijk aldaar woon-
açhtig en ingeland moeten zijn.
De zorg voor en het toezicht op de bemaling der Matten en
hetgeen daartoe betrekking heeft, zijn' mede opgedragen aan Poldermeesters
door Dijkgraaf en Heemraden aangesteld, zoo veel
mogelijk uit de ingelanden der Matten, aldaar woonachtig.
') Zie notulen der Zomervergadering van 1857, Bijlage D.