ïq o , heb opgegeven; waar door ik tevens den Rid-
der eenigermaate v o lg , en , zo ’t my toefchynt, de
Natuurlyke Methode ook in dit Ryk meer in trein
b reng , dan veele anderen gedaan hebben, ten
minde deszelfs famenvoeging met die der Dieren en
Planten bewerkftellig,
Dit gefchiedt, naamelyk , door de Ferfleeningm
van Dierlyke en Planiaartige Lighaamen, welken
men in de Mineralogie niet voorby kan gaan, voor
ain te plaatzen. De één heeft dezelven hier, de ander
daar, gelchikt en fommigen hebbenze naauwlyks in
aanmerking genomen ; ’t welk niet te verwonderen
Is alzo veele Mineralogisten geheel onbedreven zyn
geweest in de Dier- en Plantkunde , welke volftrekt
v e r e i s c h t ' w o rd t, om de Verfteende Zaaken wel te
befchryven. Men moetze met de Natuurlyken ver-
gelyken, zal menze onderfcheiden en onder dezel*
ven die Voorwerpen ontdekken, welke nog niet Na-
tuurlyk gevonden zyn. Dit is voor iemand, in de
kennis der Dieren en Planten onkundig, geheel on-
mooglyk, zonder alleenlyk door eens anders Bril te
zien.
In de befchryving der Verfleende Zaaken, nu ,
volg ik , zo veel doenlyk is , op ’t voetfpoor van den
Ridder, zyne Orde der Natuurlyke Schepzelen. Dus
komen’ eerst die der Zoogeude Dieren, dan der Voge*
v o o r r e d e . vu
gelen-, der Ainphibiën, der Visfchen, der Infek-.
ten , en eindelyk die der Wormen; volgens de zes
Klasfen o f Afdeelingen van het Dieren*Ryk. On-,
der de laatflen zyn ook die der Hoorens en Schulpen,
der Koraal- en andere Zee-Gewasfen, als ook;
der Plantdieren, begreepen. Alle deeze Verfteenin^
gen befchryf ik in dit Eerde Stuk van ’t Derde
Deel der Natuurlyke Hiftorie , en g e e f , tot opheldering
, de A f beeldingen vaa de meefte Soorten *
allen naar nieuwe Origineelen, uit myne Verzameling,
door de konftige Hand’ van onzen Plaatfny-
der, G. P h i l i p s , ten natuurlykfte in Plaat gebragt.1
Ik heb my zeer moeten bepaalen, om die Voorwerpen
van ’t Dieren - R y k , welke als eene Conchylio-
gie compleeter dan de Natuurlyke uitleveren, op zo
weinige Plaaten van ons formaat, te brengen en z a
wel dit, als de overvloed van Stoffe , heeft my ge«i
noodzaakt, de Verfteeningen der Planten te befpaaren
tot het volgende Stuk. In ’t vervolg hope ik my meer
te zullen kunnen bekorten , en denk dat dit Derde
P e e l niet bpven vier o f v y f Stukken zal beloopen.
♦ , Kortdyk moet ik nog van de hier volgende I n l
e i d i n g fpreeken. By gelegenheid van het onderzoek
naar den oirfprong der Delfftoffen, heb ik myne
denkbeelden omtrent die des Aardkloots en deszells
veranderingen, wat de Oppervlakte aangaat, zo veel
picoglyk op de Heilige Schriftuur gegrond , vrymoe-
*4