4 3 ® V e r s t e e n i 'n g e h
VIII. fteente, gevonden worden. By Prugg aan de
st°ükFD' Leytha komen Bergen v o o r , byna geheel be-
w.n,-...n dekt met vergruisde Trochieten en Helicie-
ten (O.
Pc. vi. De inwendige ftru&uur * ( waar van ik uit
r0' één myner Sevenbergfen * die gefpleeten is , en
merkelyk vergroot, in Fig. io . de Afbeelding
g e e f ,) toont duidelyk, dat het Gewerktuigda
Lighaamen ayn o f Huisjes van Zee-Schepzelen,
naby komende aan de Ammonieten. W a l c h
ftelt met G esj serus vast, dat zekere Hoorntjes,
in ’t Zee-Zand van Rimini door Pjlancus
ontdekt, de Origineelen van ditPetrefaktzyn;
doch hoe meer ik derzelver befchryving door
P l a n c u s en de zo keurlyke vergroote A f beelding
door G u a l t h i e r i daar mede ver-
gelyke, hoe meer ik my verwonderen moet
over ’t zeggen van G e s n e s u s , dat zy ter
wereld n iet, dan in grootte en kleur, daar van
verfchülen ( k ) . „ Die Hoorntjes zyn, zegt
„ P l a n c d s , rondachtig, geftreept, met een
, , uitpuilende Navel , van welken alle Stree-
,, pen en Hokjes afkomen.” Waar vindt men
dit in onze Heliciecen, wier Winding, van den
Om-
(i) Eeftrage fur Nalurgefchichte. Altcnb, 1774, pag. s 1-
(k) Vide PCANC. de Concbis minus notis. . Tab. I. Fig. S.
Ütt. É , F. GUALTHI. Jnd. Tejl. Tab. ij>. GïS», de Fetrif.
p. Ji.
(i) Volgens dan Heet Gumtabd , Memoires Tom. II. Paus
177e. Qaario, p. tra , 213, Die het op Rekening van
Boebhaave fteit, zulks vermoed te hebben; doch ik weet
, niet
n
V A N C O N C H Y L I Ö N . 437
Omtrek a f, met menigvuldige en fomtyds byna
ontelbaare Draaijen , Slangswyze naar ’t
middelpunt loopt en Scheidwandjes h e e ft, die
in ’t minfte niet geregeld derwaards ftrekken ;
gelyk W a l c h ze ze lf befchryfc. In myne
afgebeelde tel ik ten minfte vyfentwintig zulke
Windingen. Ik zie ook niet , dat G e s n e ro
s het Mondftuk waargenomen heeft, gelyk
W a l c h verhaalt. Hy merkt alleen aan, dat
men de opening van *t Mondje zo bezwaarlyk
in de Verfteende als in die natuurlyke Hoorntjes
kan vinden. Het fchyct nogthans oDtwy-
felbaar, dat menze houden moet voor Veelka-
merige Hoorntjes.
Doch buiten deeze zyn ’er merkelyk verfchil-
lende platte rondachtige Steentjes, die wee-
zentlyk naar gezegde Hoorntjes gelyken , zo
de Heer G u e t t a r d aanrperkt en die hy
niet onwaarfchynlyk acht, dat wel kleine Zee-
Naveltjes zouden kunnen zyn , o f Dekzeltjes
van de Aftroieten, die men Sternfteenen noemt;
hoedanigen ’er fommigen onderftelden plaats
te hebi?.gn ( 0 - De Porpieten, een foort van
platte
nier waar ? Linnsus, zegt hy , hadi ’et in een Aanteke»
ning op zyne Disièrtatie de Coralliis Baltbicis (Am. Ac al.
Tom. i.) gewag van gemaakt. Men vindt daar in , pag.
j>ï , 'c is waar, ,, dat fommigen de Pór pieten, welke fom
,, tyds met de Penningfteemjes verward worden , voor Zaad
i, of Vrngt der Koraalen uitventen: misfehien naar ’t Ge •
voelen der genen , die de andete Kampernoelige Koraalen
Ë e 3 •> aU
vnr.
H oofdstuk.
heli rieten.
TL* VJ.
Fig. u .
m \
K I