2f>0 V e r s t e ï n i n g e s
V. en waar uit blykt* dat zy menigvuldig in En-
stuk.D" Se'and voorkomen. Zelfs in het Zand nevens
de Akademifche Wandelpaden, te Oxford,
kan men 'er genoeg verzamelen van bruine
o f Leverkleur. Ook vallen zy op ’t Eiland
Maltha, gelyk daar van by Scilla , op zy-
ne tweede P la a t, afgebeeld worden , die daar
nevens de Kaakebeenen voorflelt van een
Goud - Braasfem o f Tand-Braafem, welken zo
volmaakt overeenkomen , ten opzigt van de
daar in zittende Tanden o f Kiezen, dat niemand
twyfeltn kan , o f zy zyn daar van af-
komftig. Op ’t Eiland Sicilië worden’ een
groote menigte zodanigen gevonden, die zwart-
achtig, bruin en dikwils gevlakt zyn , zo
wel als de tlaaijen * "X anden , welken men ’er
ook vindt, inzonderheid by Corlion. De
verandering van Kleur hangt zekerlyk af van
den Grond, waar in zy zyn verfteend
slangen- • Men noemt die Steenen aldaar Slangen - Oo-
Oogen. g en rQccjü SerpenU,) welke eigent ly k be-
hooren tot de Conichthyodontes , voorgemeld
dat Kegelvormige Vrfch-Tanden zyn. Zodal
nigen , van boven ftomp, kwamen ook voor
iD de Kaaken van gedagte Zee - Braasfems,
zynde derzelver Snytanden. Dergelyken heeft
Jer
(k) Vid. Sc il la de Cerp. Marinis Lapidesc. p. 25. Tab. II,
Cl ) Zie de bèfchryving van dit Schepzel, in 't I. D. Vil!
STUK, van dit Werk, bladz. u 6.
(&) Mtm, de l'Aeai. R, des Seienees. de Pari», 1723, p, 296,
V A N V I S S C H E N . S 6 ï
'er de Zeewolf, Anarrhichas , die veel om ^e£j0(^ , .
Engelfcbe Kusten zwerft ( /) » o°k densTUK.
Bek; maar dan zou men dezelven vry groot
moeten vinden ; dewyl die fomryds een Duim
lang zyn. De Kiezen of Maaltanden van dit
Dier vallen ronder en zouden derhalve bekwaam
zvn om de gewoone Paddefteenen, die naar
Kreefts-Oogengelyken,uit te leveren. De Heer
J u s s iE ü , niettemin , verbeeldt z ig , dat de
Sian:;en-Oogen Snytanden, de Paddefteenen
Maaltanden zouden zyn van een Brafiiiaanfchen
Visch , die eetbaar is , le Grandeur genaamd ,
dat is de Knorvisch , naar gedagten ook een
Soort van Zee Braasfem (m). Waarfchynlyk
ïs ’t , dat deeze Steenen, wa'ar van men oud-
tyds veel werks maakte , van verfcheiderley
Visfchen komen (n).
Wat de Zwaluwfteenen ( Chelidmice) aangaat, zwaluw«;
welken men zig verbeeld heeft dat in de MaagSteenen*
van jonge Zwaluwen zouden voorkomen: het
gene men dus noemt zyn Verfteende Tanden
yan dergelyken aart, maar kleiner , omtrent
van grootte als Lynzaad of Linzen. De Kleur
is geel bruin o f graauwachtig. Aan deeze
ontbreekt die heldere ronde Vlak , welke
aan de Slangen - Oogen den naam gegeven
heeft;
Vergelyk het I. Deels. VII» Stuk deezer Nat. Hiß, bladz-,
jyS ; want het fchynt de Gallus grunniens of Knorhaan ,
in örafil Nigui genaamd, van bladz.'z<}£, niet te kunnen zvn.
(») Zie breedvoeriger aangaande de. Paddefteenen , ’t geen
ik gefchreevea heb in ’t I. Deels VI, Stuk , bladz. «©»
R 3