V.
H oofds
tu k *
'iitve i-
Dr Maan-
Visch.
onder de Verfteende Zaaken vindt. Daar kdi
men by andere Autheuren ook voorbeelden van
Snoeken voor ,; des men dit Dier met zekerheid
onder de Verfceeningen kan plaatzen. Die
Exemplaaren, welken K morr, Hoornvisfen
noemt ( f ) , fchynen my nader te komen aan
den Geep o f dergeiyke langfnebbige Zee-Schep-
zels , gelyk de Snipyisfchen , dan dat men ’er
een Steur van maaken zou , welke zodanige
Staartvin niet heeft. De andere Vinnen en de
geheele Geftaite , wanneer men in acht neemt
dat de lange Onderkaak afgebroken is , komen
ook zeer wel met de Geepen of Snipvisfehen
overeen f ’g ) .
Op de twee * en - twintigfte Plaat van ’t Eerste
Deel der Verfteende Zaaken, door den ver-
maarden K n o r r , is een Visehje op Steen
afgebeeld , dat hy tot de Platvisfchen betrekt.
Dit komt, inderdaad, zeer waarfchynlyk voor f
Wat de eigentlyke betekenis van het woord
aangaat; dewyl het L y f zig geheel plat vertoont;
maar zo hy op dat Geflagt van Vis-
fchen gedagt heeft, welken onze L in n a ïu s ,
wegens het .zwemmen op z y d e , Pleuronettes
genoemd h eeft, en waar toe de Schollen, Botten
, Scharren , Tongen , enz. behooren, dan
was
( f ) Verft. Èaakfn. I. D. PI. 23, «h.aj.
( g ) Van den laatften, die veel duidelyker is, fpreekt dé
Heei: Walch, dat zonderling is, niet; van den eeriten maakt
hy een Sfeat; zie boven. Vergelyk onze Afbeelding in liet
1» ÖEBL»,
was hy de plank zeer mis. Van de eigentlyke V.
Platvisfchen komen , onder de Afbeeldingen *
weinig Exemplaaren vooi\ Hqt gene, daar ik
hier van fpreek, gelykt zo zeer naar de West-
indifche Zilvervischjes , ook wel Maanvischjés
genaamd, dat men het ’er in de eerfte opflag
zelfs toe betrekken moet. Waarfchynlyk zullen
die voornaame Autheuren , W alch en
G m e l i n , dezelven niet gekend hebben, ari- '
ders kon dat Origineel hun niet ontgaan zyn.
De figuur des Lighaams niet alleen, maar de
Vinnen , en in ’t byzonder de Staart, pleiten
voor dit myn denkbeeld ten hoogfte. De lange
Vezelachtige Vinnen, 't is waar, ontbree-
ken 'er aan; doch waar vindt men Verfteende
Visfchen zonder eenig gebrek (h).
Over verfcheide Exemplaaren zou ik derge-
lyke Aanmerkingen kunnen maaken, maar de
meeften zyn zo gebrekkelyk, d a t ’er met zekerheid
niet van te befluiten is. De uitwendige
Geftaite alleen is hier toe niet genoeg,
zaara, wordende een naauwkeurige achtgee-
ving op de Vinnen, gelyk w y in de befchry-
ving der Visfchen , welke het Zevende en
Agtfce Stuk van ’t Eerfte Deel deezer Natuur-
lyke Hiftorie uitmaakt, gezien hebben. Hierom
I. Deels , VIII. Stok , van decze Kataurlyke Hifttrie, PL.
LXV. Fig z : als ook Johnston. Tab. i j. f. 16.
ih) Men kan de Afbeelding, in ’ t I. Deels VII. Stuk van
deeze Nat. Hiftorie, Flaat LXI. Fig. fi; daar mede vergelyken.
III, DEEL, I. STUK,