Inlei. f e n daar van hec Derde o f Iaatfte uit. Men
ding, noemt dit, gemcenlyk, het R y k d e r M in
e r a a l e n ; weshalve ik ook dien naam altoos
op den tytel deezes Werks gebruikt heb:
niettegenftaande L 1 n n je ij s hetzelve geheten
hadt het R yk d e r S t e e n e n ( Regnum
Lapideum.) Men behoort, naamelyk, iets toe
te geeven aan de gewoonte, en, hoe kragtig
ook die uitdrukking mogt zyn , om den aart
der Lighaamen, onderhoorigen aan dit Ryk, af te
fchetfen; kwam de benaaming van Steenen my
ongepast vo o r , om een denkbeeld te geeven
van Zouten, Zwavels, Ertfen, enz. Die van
Miner aaien, beken ik , was ook de eigende
niet; doch, als gezegd is, door ’t gebruik ge.
wettigd. De meefte Autheuren fpreeken van
eene Mineralogie en van Mineralogifche Schriften
, om eene Leerwyze o f Kennis te betekenen
, die over allerley D e l f st of fen
( Fosfilia) gaat : hoewel fommigen ook dat
woord gebruiken (* ) , ’ t welk aller - eigenst is
om de afkomst deezer Lighaamen te betekenen;
welken men door fommigen tot de On-
deraardfche Natuurkunde betrokken vindt.
De Onderwerpen, naamelyk, van dit Derde
Delfftoffen Deel
Tja.
Gelyk Hijltry of Ftt/ils , Ory&ologie, enz,
(X) De Metaalen en Stecncr. worden, wel is w3a r, groo-
1 tendeels niet uit den Grond gegraven, maar gehakt of ge-
braken; doch de woorden graaven , delven , hakken en bree-
ken. zyn flegts trapswyze vermeerderingen van het geweld,
dat men gebruiken moet, om de Lighaamen uit den Grond
Deel der Natuurlyke Hiftorie, zyn alle Schep*
zelen, w e lk e , buiten de Dieren en Planten,dinb.
de Oppervlakte des Aardbodems, zo diep a!s
dezelve döor delven onderzogt heeft kunnen
worden , famenftellen. Aarden , Steenen en
Ertfen of Mynftoffen, zyn daar van de voor*
naamften» Deeze allen, tót meer o f minder
diepte in de Grond gevonden wordende; hoewel
zy ook fomtyds onbedekt in de Oppervlakte
voorkomen , kunnen gevoeglyk begree*
pen’ worden onder den algemeenen naam van
D e l f s to f f en; dewyl iiienze ook t’eeni-
ger tyd, en misfchien wel allermeest, uit den
Grond graaft o f delft. Ten minfte is dit van die
Stoffen, welken het meeste waardig gekeurd
worden en van het grootfte belang z y n , de Me-
taalen naamelyk, eene volftrekte waarheid
Van de Dieren fpreekende heb ik opge- Haare
merkt, dat zy Schepzelen zyn , die leeven , betrogcT5
groeijen en zig beweegen : van de Planten ,
dat zy leeven en groeijen , doch zig niet be-
weegen o f verplaatzen : maar wat zal men ,
in dit opzigt, van de Delfftoffen zeggen? Van
de meesten is het zeer waarfchynlyk, dat ’er
een tyd geweest z y , toen zy niet waren, ’t
geen
te haaien , naat hét verfchi! van hardheid der bevattende
Stoffen of Moeren (Matrices') , waar in zy zitten, en alles!
kan , volgens den gebruiklyken fpreektrant, tot delven
worden betrokken. Men zegt van iets uit den Grond te
delven , al is die Grond nog zo hard.
A a