VIII,
Hoofdstuk.
Ammonieten.
’t Origï
r.eel.
doch ’t welke niet, gelyk in de Naotilusfen,
midden door de Kamertjes , maar langs den
buitendien omtrek loopt ; *c geen fommigen
heeft doen befluiten, dat de Ammonieten zulk
een Buis niet hadden. Aan ’t breedfte end
vertoont zig in eenigen een wyder holte, waar
in de Slak zyn voornaamfte Woonplaats gehad
zal hebben. Hoewel de meeften Schyvig
plat zyn , komen ’er ook byna ronde voor; in
eenigen verdikt de Winding van het middelpunt
zeer fchielyk: ook hebben fommigen de
Oppervlakte door ontelbaare fyne dwars-Ribbetjes
verdeeld ; anderen glad, en daar zyn
’er, die men als een middelflag kan aanmerken
tusfchen de Ammonieten en Nautilieten.
. De Ouden hieldenze voor Verfteende Slangen;
hedendaags twyfelt niemand of het zya
Zee * Hoorens , nabykomende aan, doch ver*
fchillende van de Nautilusfen. Dit Gevos-
le n , door den Franfchen Akademist , d e
J ü s s i e u , nu byna zestig Jaaren geleeden
reeds met Waarneemingen geftaafd, is nader
be-
(m) De Conchis minus notis. Ven. 1 7 a . Zie Lederm.
JUikr. Vermaakt- I* D PI. g.
C») Linn* us zegt w e l, (Ubi Testacea et Fosfilia exiftunt
in magna copil , ibi quondam fuete Maris Littora aut
Abysfus; cua (int meta veilig ia Matis, cmni Hiftoria an-
tiquiora. Diluvium vero non demondrant, fed tantum Ion*
gioris /Evi rudera) dat zy geen Kentekenen van den Zondvloed
zyn» maar oveiblyfzels van ouder Eeuwen i doch
ik
bevestigd door de Hoorentjes , welken de ge- VlH.
leerde P lan c o s naderhand in ’c Zeezand van
Rimini ontdekte (th) , bewyzende dat ‘er Na-
tuurlyk zodamgen z y n ; hoewel die allen, zegt UKt
L i n nvE u s , in Soort van de Verfteende ver-
fcliillen- Men kan zig dan, met reden, verbeelden
, dat de Origineelen der Ammonieten
in de diepte van den Oceaan woonen o f g e woond
hebben , en door den Zondvloed over
ods Wereldsdeel en de nabuurigen verfpreid
zyn (n). Waarfcbynlyk is haare Schaal te
zwaar, dan dat zy zouden kunnen in ’ c
Water opftygen , om op hetzelve te fpeelen,
vaaren o f aan Strand te komen, gelyk de Nau-
tilusfen doen, die men deswegen Schippertjes
of Zeilers noemt, huisvestende insgelyks in de
diepte.
De Soorten, ondertusfehen, van de Ammo* verfcjid-
. . , - o aenneaen*
nieten, zyn verbaazend menigvuldig. Scheuchz
er heeft ’er byna anderhalf honderd opgeteld
, en R o s 1» ü s tot driehonderd , zo men
wil
Ik heb voorheen getoond , dat ’et zulk een algemeen®
Overfttooming des Aardkloot?, door Water, niet kan hebben
plaats gehad , voor of na den Zondvloed, en dat het door
onder Water flaan van den Aardkloot voerde Schepping niet
kan veroirzaakt zyn ; want dan moesten zy Vérlteend zyn
geworden, eer zy gefchapen waren. Veftigia Maris, zegt
hy , omni Hiflerii antifubra. Dat is, Blyken van een®
bedekking door de Zee, ouder dan alle Gefchiedenisfen.
Cc %