VIII.
H oofd»
STUK.
PL. IV,
Pholadieten opgegeven zyn , hebben de Gaat»
jes zo klein en onduidelyk , dat zy althans
niet tot huisvesting zouden hebben kunnen
dienen voor zulke Pholaden , als hy uit Rum-
PHius aanhaalc (g ).
Ik heb , op dien naatn een groot ftuk grof
Kryt van Brusfel , waar in Gaten zyn, daar
men den Vinger in kan fteeken. Maar van
Tine, niet ver van die Stad, heb ik een fraai*
jer Stuk , zynde eene weezentlyk verfteende
Pholade , die in een Koker zit van gegranuleerde
,Kalkfpaath , zig zo veel daar buiten
verwonende en in die grootte, als hetzelve in
Fig. i , op Pla a t IV , ten naauwteurigften is
afgebeeld. De Pholade is een weinig geeler
dan de Moer , die iets naar ’t roodacbtige
trekt, doch de zelfftandigheid verfchilt weinig.
In Fig. 2 , daar nevens, is nog eene compleet
verfteende Pholade , die een weinig graan wer
ziet en bleek; waar door het voorige nog meer
wordt beweezen en opgehelderd (*).
( * )
(g) Zie zyne Plaat M. in het II. D. II. Stuk en de
befchryving aldaar , bladz. 48}. Die in de Merk,vjurdi%kei*
ten des Contons Baf e l , Pl, 19. Lett. A , is weinig duidely-
ker, en in ’t algemeen heeft een aahtnerkelyke duifterheid
In de onderfcheiding der twe3- en meerfchaalige Pholaden
plaats, welke zyn Ed., in een uitvoerig Vertoog ten dien
opzigte, getracht heeft te vetklaaren. Zie Naturf, Ui, stuk,
p. 184. Als ook myne Aanmerkingen in ’t I. Deels XV.
Stuk dsszer Kat, Hijlorie, bladz 402.
(*) Ik
(2) Verfteeningcn van tweefchaalige Schulp- Vin.
dieren. Hoofd* STOK.
Weinig fchynt de Ridder L i n n ^eüs zig »eimLtht.
te hebben willen bemoeijen met de Verfteende
Conchylien in ’c algemeen , hebbende flegts
eenige zeldzaame en waar van het Origineel
onbekend was, gelyk de Hyfterolithen, Gry-
phieten, Anomies en dergelyken, als Soorten
opgetekend. D ie , waar aan zyn Ed. den
na3m van Conchidium gegeven heeft, was maar
becrekkelyk tot zekere Schulpen, overvloedig
op Gothland, welken tot de Patellen fcheenen
betrekkelyk te zyn of tot de Nerieten. Ten
opzigt van de overigen heeft hy een uitdrukking
, die op de Verfteende Schulpen weinig
toepasfelyk is (h )s daaronder geplaatst. Want
of het Oever- o f Zee-Schulpen zyn , doet
onder de Verfteende Zaaken weinig: alwaar
men alles dat kenbaar is in aanmerking
neemt, al zyn het Rivierfehepzelen en dus
nog gemeener dan de Oever-Schulpen*
On-
(*) Ik wil niet verzekeren, dat de hier afgebeelilewcezent-
lvk veelfhaalige zyn; ik hebze flegts, volgens't gebruik,als
Pholadieten opgegeven,
(2) Helmintholitbas Teftaceorum bivalvium, Mihi, Conchy»
lia Lapidea bivalvia. Conchitx. WALL. Min. Tom. II. p, 495»
Helminthol. Conchidium, Syfl. Nat. XII. Tom. III, Gen.
41- Sp i.
(h) Conchiiia Littorea flint vulgatislima, Felagica, utpotê
tariora et minus cognica , funt obfeivanda,