lirLEi- meefle Olie- o f Zwavelachtige deelen , het
pik#. Veen geeft vastigheid aan Huivende Zanden,
de Afch balfemt de natte koude Gronden
door haar Zout. Geen nuttigheid , ondertus*
fchen, zou dit alles doen kunnen, zonder de
werking der L u g t , welke, behalve ’t Water ,
door Daauw, Damp en Regen, allerley Olie-,
Zwavel en Zoutdeelen aanbrengt. Wordt men
met baarbiykelyk gewaar , hoe zeer de Regen
de Lugt zuivere, door dcrzelver vreemde
Stoffen op den Grond neer te ploffen ? Hierom
is de bevogtiging daar door veel vrugt-
bgarer dan de begieting met W a te r , ’t welk
veel dier deelen verlooren heeft. Hoe zeer
wordt de groeijing der Gewasfen bevordert,
door eene Overftrooming der Rivieren ; ter-
wyl het Zeewater, door zyne fcherpheid, de
Planten , daar aan niet gewoon, den Keel af-
byt. Door dit laatfte wordt ook veel Slyk afgelegd
, die door den tyd in Kley en vervolgens
in Ley- o f Kalkfteen overgaat, maaken-
de, hier en daar gqheele Bergen van Kryt.
Dekragt Men zegt gemeenlyk , dat de Wereld door
trekking verandering beftaat , en, zo blykbaar als dit
doet is in de Dieren en Planten, die uit de deelen,
vorming waarin zy ontbonden zyn , dagelyks herboren
ftoiFen:f worden , gelyk wy zo even zagen; piet minder
(l) Men weet dat ’er Hout is , ’t welk Yzethout geheten
yvordt, om dat het in hardheid naby komt aan Yzer, en
dit ook fommige heen^ers der Dieren , gelyk de Kieken dec
Ojyder
vertoont het zig in de vorming der Delf- Inlei
ftofftn. Die oirzaak, nu, welke dezelven eenDIMGf
meerdere vastheid g e e ft , dan de Plancaartige
o f Dierlyke Lighaamen hebben ( l ) , is zeker»
]yk een grooter trap van Aantrekking. Dat
deeze kragt eenige gemeenfchap hebbe met
die der bewoogen Lighaamen in ons Wereld-
geftel, is my niet geloofbaar: om dat zy,even
als de werking der Magneet , van de eigen-
fchap der Lighaamen fchynt af te hangen. Wat
het zy , dat Deeltjes van één natuur doet aan
elkander kleeven, ( gelyk inde Kryftalfchieting
der Zouten, de groeijing van Zwavels en Me-
taalen , de famenb*inding der Zandfteenen en
anderen,) is evenzo duifter, als de algemecne
werking van afftandige Lighaamen op elkander ;
»t zy in de Zwaarheid, in die van den Zeilfteen
of de Elektriciteit. Zo men ’t daar aan mogt
willen toefchryven, dat de Lugt, door naauwe
aanvoeging, daar tusfchen uïtgedreeven worde:
zou het gelykelyk moeten plaats hebben in alle
dergelyke Stoffen. Ondertuèfchen kleeven ee-
nigen aan elkander} anderen in de zelfde om*
Handigheden niet. Lood fleept alle mindere
Metaalen met z ig , door den Smeltkroes, w e g,
doch laat'het Zilver onaangeroerd; dat evenwel
door het Spiesglas mede gevoerd wordt,
’t welk
Olyphanten, deswegen byna onbewerkbaar zyn ; doch in c
algemeen overtreffen de Steenen en Metaalen, hiet in , de
Eieren en Planten zeer.
111, DKEL. I, STUK,