IX.
Hoorn
flTUX,
Jimgie:en,
X.
Fig. 5 ,
506 V E | | T E £ H I 9 G £ N
Origineel menigvuldig aan de Oevers van Goth.
land opgeworpen, zynde meestendeels plat ge»
fleeten en dus naar Pennirgjes gelykende, die
zelden grooter zyn, dan Lupinen * Zaad. Dit
zegt de Ridder die daar van een byzondere
Soort maakt onder de Madreporen (.Z,)* Ver'
fleend komen dezelven meest los voor, zo in
Switzeriand als by de Zoutwerken in Opper*
Opltenryk, en in andere deden van Duitseh*
land , in sc Meckletnburgfche , by Dresden s
Haarburg en zelfs by Aken , doorgaans in
Vuurfteen. In de Pacherftolln , by S.chetnnit^
in Neder- Hongarie, vindt menze negenentag-
tig Vadem diep in Goudhoudende Sinopel,
een foort van roodachtige Steen. Ik twyfel
niet of het Steentje , dat ik in Fig. 5 , eens in
middellyn vergroot vertoon, boort hier t’huis (a).
Ik heb ook een gefleepen Plaatje van Halber-
llad t, een foort van Marmer zynde, dat geheel
vol is van ronde Lighaampjes, weinig grooter
dan Raapzaad , welke , vooral op de ruuwe
onderzyde , blyken geeven van juist die zelfde
Kogelronde Porpietjes te zyn , waar van
de Pastoor M e im e c k e te Oberwiederftadt,
de
(2) Aladrepora Porpita. Zie Nat. Hifi. I. D. XVII. STUK ,
bladz, in . V/d. Mus, T o f p. 96.
(a) Ket is een zeer goede Azyvjhen , zogenaamd, en
reet het byichrifr, dat hy zig op een Bord met Azyn gelegd
bewoog, heb ik reeds voor tien jaaren een Aftrojet op een
Vetkooping bekomen. Hoewel die cigenkhap van föihmige
Steen-
VAN K o r a a l - G ew a s s e n . 507
de Afbeelding en befchryving g e e ft, welke IX. ^
door den Hoogleeraar W a l c h nader is ver-
klaard en beoordeeld geworden (&). Immers rungktA.
dat dezelven niet tot de Kuitfteenen o f Ooli«
then behooren , is uit de inwendige R.aderach*
tige figuur zeer blykbaar.
Die Fungieten , wier afkomst is van de Cysthie-
Madrepora turbïnata van L i n n j ï ü s , noemtepL< x..
ik , wegens de Kelk- o f Bekerachtige figuur , 6-
Cyathieten. Zelfs fchynt de Heer P a l l a s
onderfteld te hebben, dat de zulken niet dan
Verfteersd voorkomen; doch ik heb het tegendeel
aangetoond (c). Evenwel vallen op Goth-
land zcdaDigen, gelyk ik ’er heb, als ook van
Blankenheim. Men vindtze in Duitschland^
als uit de Afbeeldingen van K hohr biykt,
en in Vrankrvk komen zy in Keyfleen veran*
derd voor (d). Ik heb een zeer fraaije van
Verona, in witte Spaath verfieend, wier A fbeelding
in de Natuurlyke grootte in Fig. 6 is
gegeven. De Plaatjes daar z y inwendig uit
beftaat, vertoonen zig zeer duidelyk en indien
de Rand tot gelykmaaking niet wat afgefleepen
Steentjes eerst nieuwllngs is ontdekt. (Hed. Vai. Letteroefeningen
, IV. D. II. Stu k , bladz. 405;} biykt echter dat dezelve
reeds voor twee Eeuwen bekend geweest zy. G*sn.
d; Fig, Lap, p. 88. vetfd.
( b) Naiarforfcher IX. St u k , Tab. IV. pag, 248 Se i?8.
(c) Zie het I. b . XVII. STUK van deeze Kat. Hiforiet
bladz. i jo,
(d) Guettabq Mem. Tora. III. Pu. 8 , pag. 4iy.