V e r s t e e n i n g e n
l i l
VIL guur, maar platter en wit van Kleur. Tot %*.
Hooïd- der onderzoek zullen wy die overlaaten j zo
wel als de Tsdoorn> bY Malesme in Vrankryk
gevonden en door den Heer G u e t t /sro
befchreeven (p).
Geftrailde Tot de Geftraalde Zee-Sterren, dat is zo*
zee-stcr- danigen , die een rondachtig Lighaam hebben,
met v y f eenvoudige StraaleD, behoort een Pe-
trefakt by B o ü r g c e t , dat aldaar een eet.
haare Zee - Ster genoemd wordt (q) ; welk
men van het Origineel verftaan moet , dat
W alch zegt te zyn Fig. 4 , op de Tweede
Plaat van L i n ck . Ik kan ’er geen groote
overeenkomst in vinden , en geloof n iet, dat
die Z e e -S te r , door L i n ck genaamd Stella
Läcertofa, weezentlyk verfchille van de voorgemelde
Wormftraalige , zo van hem als van
den Ridder , die ze Ophiura, dat is Slangftaar*
tige, noemt, wegens de gedaante der Straalen.
Hoe ’t z y , dergelyken komen ook by Mantua
in Italië en op Solenhofer Leyplaaten voor ,
maar die zyn uitermaate klein en hebben de
Straalen zo dun , dat zy naar Spinnetjes gely-
ken en ook daar voor zyn aangezien.
Kleine Waarfchynlyk zal men hier die kleine Maas-
Vyfftiaaii- trichtfe Zee - Sterretjes moeten t’huis brengen,
8 pi. iir. waar van W alch zo breedvoerig fpreekt,
't,&' 6’ en ze door een rond knobbelig Lighaam, met
Ke-
(p) Mem. de t Ac ad. R. dét Sciences , de 1763. Minerdlog.
Beluftig. l i l . Th. p. ,1 . T. 3. f. 4, Afleöas Glaciali*. Kat1,
h iß , I .B . XIV. St u k , U .4 J * .
iitifiïli 1
v a n Z e e - S t e r r e n .
Kegelvormige Straalen, onderfcheidt. Daar toe Vil.
behoort ook dat klein vyfftraalig- wit Zee- Hoofde
Sterretje , *t welk ik , van den Heimberg by
Gottingen afkomftig, bezit, in een ftuk Ar» * . ■
duin leggende: zie Fig, 6 , op myne Derde Plaat.
’t Is niet te verwonderen , dat ten opzigt Gehaaid
van de onderfcheiding der Verfteende Zee- h£c, '
Sterren eenige verwarring plaats h e e ft; alzo
dit reeds het geval is , gelyk ik bevoorens opgemerkt
heb , met de Natuurlyken (r). De
Gehaairde en Gekamde van L innaeus fchy-
nen als in malkander te loopen. Ik zalze derhalve
allen tot de Veelftraaligen betrekken, die
op de Papenheimer witte Marmer - Ley voorkomen
, door K n o r r op zyne Elfde Plaat
vertoond ; terwyl het verfchil derzelven naar
alle waarfchynlykheid ontftaat uit de ingekrom-
penheid, uitgeftrektheid en leggiDg der Armen ,
3ie van een rondachtig Lighaam fpreiden,
doorgaans tien in getal. De Figuuren, 6 4 ,6 6 ,
op de Zesenendertigfte Plaat van L 1 n c k , zullen
de Origineelen zyn van deeze Verfteenin-
gen. ’t Geen ik daar van op Solenhofer Ley
bezit is duidelyker en cornpleeter, wat de
Straalen aangaat, dan eenig der gemelden op
de XI. Plaat van Knor r , wier bovenfte Afbeel
(q) Etoile de Met boniic a manger. Bourq. des Petrif.
Tab. L1X. f. 4j8.
(r) Blada. 471. in het XIV. STue deezer Natuurlek* hl*
Jloris,
■