IifLEi- met het eenvoudigfce , de Aarden naamelyk $
®IN0' willen eindigen; om dus, gelyk hy ergens zegt,
den Menfch weder te brengen tot zynen oir-
fprong; daar de Schepper, in tegendeel, met
zyne onnavolgbaare wysheid, van het eenvou-
digfte begonnen is , eindigende met het vol-
maakfte Schepzel (p).
Zyn In de laatfce of zogenaamde Twaalfde Uit*
stekel gaave van zyn Samenftel der Natuur (q)9 heeft
de beroemde Ridder nog even de zelfde verJee-
ling van het Ryk der Mineraalen, in drie Klas-
fen, van S t e e n e n , M yn en D e l f s t o f f
e n , behouden,* maakende alleenlyk indeeer-
lle Klasfe een andere Rangfchikking , en in de
laatfce eene verplaatzing der Verfteeningen ïk
zou zyn Ed. wel. in deezen volgen, maar heb
daaromtrent deeze bedenking,
door my ’c is naamelyk zyn Ed., zo wel als aller he-
vwanderd.dendaagfche Natuurkenneren Gevoelen, dat de
Natuur geen fprongen maakt, maar dat ’er een
onafgebroken keten plaats heeft in alle Werken
van Gods Vinger. Dit nu blykt, in de over.
gang van de Dieren tot de Planten, alwaar de
Plantdieren volfcrekt het eene Ryk aan ’ t andere
verbinden ; waarom zouden wy dit ook niet
plaats geeven tusfchen de Planten en Delfftof-
fen? ’t Is waar, de Ridder heeft daarvoor eeni*
germaate gezorgd, met de Ley- en Kalkfteen,
als
(/>) Creator incepit a fimplicisfimis Eiementis Terrcis, per
lapides, Vegetabilia , Animalis in Hominem deiiit. Homo
incipiat a fe ipfo, defuiat in Teriam. Ibïd.
aJs van Planten en Dieren afkomflfè;, in ’t ^NLEi;
voorde te fchikken; doch hoe ver is die over-D NG’
eenkomst, nog niet volkomen uitgemaakt, te
zoeken ? Wie denkt , die Steenen befchou-
wende, om Planten o f Dieren , welken oog-
fchynlyk in Aarde overgaan , wanneer de tyd
verloopt?
Het is my derhalve voorgekomen , dat de „ De v«-
ry . fteeningen
V e r s t e e n d e l a a k e k , wier plaatzmgvoor aan
alle Mineralogiften zo veel hoofdbreekens ver-®eplaaut*-
fchaft heeft, billyker wyze voor aan konden
gefchikt worden. In dezelven , naamelyk, is
een weezentlyke overgang van ’t eene Ryk
in ’t andere: Planten , Dieren zyn tot Steen
geworden , ten minften behouden zy meer o f
min haare gedaante en hebben de Zelfftandig-
heid der Ddfftoffen , Aarde, Steen o f Mineraal.
Wat zwaarigheid , dat men alsdan nog
niet onderrigt is in de keDfiis van derzelver fa-
menftellende deden, op welken in het verzamelen
deezer Zaaken naauwlyks gelet wordt.
Ik volg hier in myn eigen voorbeeld, in het
vooraan fchikken der Palmboomen , toen ik;
myne Plantbefchryving aanving ; dat nog niemand
heeft gewraakt ( r).
Myne groote Voorganger heeft de Verltee-
Dingen eerst in de laatfte , vervolgens in de
twee-
(9) Car. Liwn. Syfl. Nat, Tom. III. Holm. 175?.
(r) zie het U. Diels. 1« Stuk , van dcete Nat, lliflorh,
bladz. 240»