VL' tot het Oscabrion betrekken wilde, daar het
S ükID’ zekerlyk meer naar dan naar de Schild-
TrtMitm. VIo°ijen (Monoculi) , wier algeraeene bepaa-
ling en gedaante ’er tegen ftrydt (p). Andere
Mekten, gelyk Kevers, Rupfen, o f Weekly-
vige Dieren, gelyk Polypusfen en dergelyken,
hebben ’er nog minder overeenkomst mede.
Het allernaast zou daar aan komen dat Infekt,
’t welk men de Kabeljaauws - Luis noemt, zo
de Heer W alch met reden vermoedde (q);
of liever , om de gelykheid volkomen te maa-
ken , een Schepzel, tusfchen de Kreeften ,
Schildvlooijen en Pisfebedden als middelflagtig*
Thans zou de Engelfche Heer B a n k s het
Origineel der Trilobieten, aan den Zuidhoek
van Zuid-Amerika, ontdekt hebben.
dcnheden* ^ aar» hoe groot dan ook de overeenkomst
en,zou mogen zy n , zal men echter nog veel moeten
toegeeven , om hetzelve te voegen naar
alle Verfcheidenheden , in dit zonderlinge Pe-
trefakt voorkomende. Zulks raakt niet alleen
de grootte, die zodanig verfchilt, dat men ’er
gevonden heeft van eens Peperkoorns maat
a f, tot die van een vierendeel eener Brabant,
fche Elle of omtrent een half Voet breedte;
Ik
(p) Want deeze hebben , volgens den Heer Linnjsus
K i f , die niettemin dit Gevoelen begunstigde , één Korsc-
achtig Schild, daar de Oogen als ingedooken zyn : Zie het
h Ci e l s , XIII. Stuk deezer Nat. Hifiorie, bladz, 457.
(?) Zie wylen zyn Ed. zeer geleeidc Verhandeling ®ver
Ik heb zelf een volkomen Staartklep van vier VI.
Duimen breed en eene , buiten op een Steen Hoofd-
zittende, van anderhalf Duim, t e r w y lz ig b in -^ .^ .
nen den Steen een bevindt van een half Duim.
Het indrukzel van een kleintje heb ik , dat zeer
fraay i s , van Riddelin of Riedliogen afkomfeig,
naauwlyks een Kwartier Duims groot. Tot zulk
een verfchil moeten de Qrigineelen ook zeer
verfchillende zyn. Maar buitendien zyn ’er reeds,
aanmerkelyke Verfcheidenheden in de Geftalte
van ontdekt, welken gezegde Heer W alch
op verfc.heide Plaaten in Afbeelding gebragt
heeft (r), en die hy aldus onderfcheidt.
, , Het voornaame verfchil der volkomene^verfchü
„ Trilobieten, befcaat in de Kop-Schaal, diescha«!.,
,, o f glad gewelfd is, zonder eenige Ribben
,, o f Groeven, of gegroefd. Van deeze laat-
,, ften hebben eenigen de Sleuven regt; anderen
geboogen o f krom , waar door dan de
” Kop-Schaal in Voorhoofd, Neus en Wan-
„ gen gedeeld wordt. Uit de verfchillende
„ evenredigheden van die deelen, nu, ontftaan
„ de volgende Soorten. 1. Trilobieten met
fmaller Voorhoofd en Wangen, de Neus
,, bree-
<)it Onderwerp , in het III. DséI der- Vtrfleende Zaaien,
j. Hopfdftak , bladz. H8; en de Afbeelding van zulk een
Kabeljaauws-Luis , in'c gezegde Stuk deezer Nat, Hifi»-
We, El. CVI. fig. «. ,
(r) Op de Supplement - Plaiten IX. a , b , c , e , f , in t
gedsgte Werk.