VIII.
H oofdstuk.
eAmmor.k*
Un+
Kiesach-
rige A m monieten,
baar is. Van binnen vertoohen in dezelve zig
de Concameratiëa, o f Kamertjes, van welken
fommigen met verharde Kley gevuld zyn , waar
in het voorgemelde fyne bruine Zaad zeer dik
legt: anderen met zeer glinlterende Kryüallen
aangefchooten , de Sneede geel en witachtig
gemarmerd. In dit Stuk blykt ook, dat de
JBladerige tekening van buiten de fcheiding der
Kamertjes aanwysr. Een ander heb ik van
niet mindèr grootte, van de zelfde Kust, die
egaal geribd is , met dikke Streepen , maar de
Rug , welke rond i s , als afgezonderd heeft
doér een bekleedzel , ’t welk veel digter is
geicreepc, en waar onder zig het Pees - Kanaal,
aan ’tend dooreen ovaal merkteken blykbaar,
bevindt. Deeze is op de kant wel twee Dub
men dik. Dit zal een bloote Sceenkern zyn,
hebbende geen bladerige tekeningen , op de
oppervlakte, en zig Hoornachtig vertoonende.
Een Ammoniet met evenwydige dwarsftreep-
je s , die de Schaal geheel Kiesachtig heeft, van
binnen Spaathaartig, ook van de Kust van Nor-
mandie, daar ik een Stuk van heb, dat byna
zo dik is als breed, zou byna tot de negende
Soort behooren kunnen , als zynde naauwlyks
meer dan ééne Winding daar in zigtbaar en
het^middelpunt zeer diep weg gedooken (u).
De
(») Deeze zou tot een middelgeflagr tusfcheB de Ammonieten
en Nautüieten behooren kunnen , waar van men Ipreekt
(B ty trage f u r N a tu r - gejebiebtt des M in t ra l - R e ic ó i, A lte n -
- bw£.
Do Oppervlakte ia eeer
Bladerige figuuren, en bet dikke end «tukde
P . L .
articulatie van de Kamert jes. Omftreeks
Koburg in ’t Weymarfche vallen veele Kies- m.
achtige Ammonieten , waar vaD eenigen zeer
fraay zyn. I* heb ’er > in
eene onder ’t Oog gebragt, die ik naauwlyks
tot eenige der gemelde Soorten betrekken kan.
De Streepen zyn bogtig en fommigen gevorkt,
de Rug is fcherp en eenigermaate
zo dat dezelve van de tiende en eifde Somt
vanBfcRTRANoaanmerkelykverfchilc. Nader
zou zy komen aan de eerfte o f tweede Soort
van L i n &a o s . Men ziet hier uit, dat die
Sorteering haare onvolkomenheden heeft.
Eene, die vry dik is , eD door haare evenwydige
Streepen aan de buitenzyde naast met de voorgaande
iliookende, heb ik doorgezaagd en gepo-
lyst: waarbinnen zig als een Jongje vertoont. Ik
geloof nogthans veeleer, dat het kleine ronde figuurtje
de top zy der Windingen, wat verfchoo-
ven ; ’t welk waarfchynlyker wordt door de
verwarde tekening naar den Mond toe. Voor
’t overige zyn de Scheidwanden der Kamertjes
blykbaar en zouden , docr haare Bóogswyze
figuur, dit ftukje bykans tot een Nautihet maa-
ken. Het is in' ’t midden, roodachtig gemarmerd
,
burg. 1774. p. 1 4 0 :) doch de Articulaiie der Kamertjes hs-
trektze hier. Ook zou men dezelver-oemen kunnen «ene
Nautilietachtige Ammoniet','
1 |.||j m
11«
11J