' H* fteenachtige natuur, witachtig uit den geelen,
s tu l? ' gryzen o f Vleeschkleungen ; nooit Hemelfch-
blaauw. Hy vondt alleenlyk, door ’t Mikto*
Ikoop , zekere zwartachtig bl tauwe Stipjes in
de Celletjes derzelven; welke Stoffe waai;-
fchynlyk door het Vuur, dat zeer laDgzaarn
en zagt moet zyn, terwyl de Steen, uitdroogen-
d e , dus zyne vastheid krygt, zig verfpreidende
denzelven kleurt; doch vervliegt door te (ler-
ke Hitte. De Perfiaanfche Turkooizen, zegt
h y , verliezen door een fterk Vuur zo wel haa-
te Kleur als de Franfchen, doch zy zyn befland
tegen ’t Sterk Water , ’t welk de laatften geheel
ontbindt. De blaauwe Kleur acht hy van
een Koperachtige natuur te zyn , maar dat zy
an Kopermynen huisvesten, gelyk L i « n b . ü s
ze gt, vind ik nergens aangetekend.
Men vindt , wel is waar , in dat gedeelte
van Languedok eenige blaauwe Kryftallizatiën,
naar brokjes Wynfteen gelykende, doch in de
gedagte Mynen , welke gelyk die der Metaa-
Jen haare Gangen hebben, komt niets voor dan
een graauw- o f blaauwachtig fyn Zand. De
gegravene Turkoizen zyn ook fomtyds, geheel
Ascbgraauw, door de menigte van blaauwacl>
ge Stipjes en Adertjes; hoedanigen in de O.
ven het fchoonfte blaauw gaven. Misfchjen
overtreifen de Natuurlyken uit de Mynen van
Per-
( <>0 Ik moet bier een aanmerkelyke Drukfout, in ‘t voorgemelde
Werkje van den Heer Bruckmann, verbeteren,
daar hy, bladz. 333, den tyd der Uitgave van ’ t Werk van
Perfie hier in, de Franfchen ; doch tis niet II.
denbdyk, dezelven haare K,e“ r bek° ' S S T
men zonder Vuur. De Orientaalfche gaan,m
fchoonheid van Hemelfchblaauw , de Fran-
fchen te boven, maar hebben, zo wel als die,
het gebrek, van door den tyd groenachtig te
worden en tevens te verbleeken; hoewel ’ ef
ook bleekblaauwe en groenachtige in de eerfte
opflag voorkomen , die men Westerfche noemt.
Daar is wel eenig middel tot herftelling van
de K l e u r , maar zelden erlangen zy de voorige
fchoonheid.
In Languedok niet alleen, maar ook in Spanje
en iu Duitfchlaad, komt de Stoffe der Tur*
koizen voor. De Heer L o m m e r hadtze
gebrand van Verfteende Diertanden, die by
Lesfa in Bohemen gevonden waren, ’t Geval
kan al vroeg, zo wel in ’t Ooften als in Europa
, aanleiding gegeven hebben tot die ontdekking.
De T u rk o is , immers, wordt mede
geteld onder de Steenen van Aarons Borstlap.
Ik zal in 5t vervolg, als ik de Edele Steenen
befchryf, nader van dezelven moeten fpree-
keb. G u i d o d e l a B r o s s e , een Franfch
Geneesheer , die in ’t voorfte der voorgaande
Eeuw leefde , was de eerfte, die den waaren
oirfprong deszer Steenen aan ’ t licht bragt (n).
Z y
gedagten de Bbosse te Parys, op ’ tiaar i?zS ,in plaats
van tfii», fielt: 't welk ten opzigt van den tyd det ontdek-
klng van dien oirlptong een veikeetd denkbeeld geeft.
III. DEEï.* I. Stuk.
,33C1.I I •>J
U K# I
m :
n m s H
■ ■