der weekere deelen; *t welk,als gezegd is,uft
de indrukzels dei: Wanden en de fyne verdee-
ling der Plaatjes , derzelver Samenhechting enz.
“blykbaar is. Hier töé geeft aanleiding, de be*
fchouvHng van eén gedeelte van mynen Hon-
garifchen Schroeffcèen uit Sevenbergen, in
Fig. 3 , op Plaat XII. Hier komen Entrochie*
ten voor, die nog byna geheel zyn, vullende
de holligheid ; ook dié half en zodanig verteerd
AntbopO' tfcién*
z y n , dat alleehlyk een gedeelte van dc
Spil is overgebleeven : waar uit dan blykt, hoe
de Entrochieten in Schroeffteenen veranderen.
Aan de tegenzyde zit ’er één in dèeze Steen ,
die van binnen gevuld is met. Kwartzige Stof-
fe,, van Pypachtige figuur; terwyl het uitwendige
ten deele maar is overgebleeven.
De Heer L i k b i d s geeft aan deeze
Petrefakten den bynaam van Epitonium, en
noemtze Wormfteen met Schyfrondachtige
afftandige Middelfchotjes, die door een mid-
delpunts - Draad verbonden zyn o f famen**
gehecht (24J. Zy komen , zegt hy, te Elan-
kenburg voor, binnen Yzer-Marmer, met andere
Verfteende Zaaken. Men vindtze ook in
*t EDgelfche Graaffchap Derby , in witachtig
graau-
( 24 ) Htlminthilitbus disfepimentis orbiculatis diftanti-
bus, ïilo centrali connexis. Sy/1. Nat. XII. Tom. Iir.
p, 170. Gen. 41. Sp. 24. Sckramenftein. Hamb. Magaz.
P 7J* & 14* P* s4. VOG. Min, 236, ÏAUM. Mini I[. p.
SSJ.
gfaauwe Vuurfteen, en by. Bristol; by Kelde- ™ ,
nich in de Eiffél ; by Dahlbenden en Blatten gTÜS> ,
in Wes'tphalen; i n ’t Hildesheimfe AmptStuer* omkopt •
veld , voornaamelyk in de Cubachsgroef by ™en*
Rubeland en by Huttenfode in ’t Blankenburg*
ïbhe, in bruine Yzerhoüdende Steen , welke
onze Ridder Marmer noemt, als voorgemeld.
Aanmerkelyk verfchillende zyn z y , naar het Takfejge
verfchil der Entrochieten , die wel g em eenlyk^ 00^"
■ ongetakt voorkomen, en dan of met gladde en
enkelde Infnydingen , hoedanigen ’er W alch
verfcbeidene afbeeldt ( g j , of met gekartelde
en Zaagvormige, of met gewelfde en Golfachtige
Infnydingen : doch van welken men ook
getakte aantreft. Deeze verfchillen , wederom,
in figuur, gelyk zyn Ed. op de Plaaten G. I I ,
III, IV en elders aantoont. Onder dezelven
zyn , die men de Roos van Jericho noemt en
anderen, die men naauwlyks van de Madrepo-
rieten en Korallieten onderfcheiden kan (&)L
Sommigen willen zelfs, dat de Stam flegts een
Entrochiet zy , met Takken van Koraal begroeid.
Men vindt ook Takkige , die als ’e
ware langs een vlakte kruipen. Somtyds zyn
de Takken uitgebreid en. van elkander afgezonderd
: fomtyds komen daar van alleen dé
over-
(g) Verft. Zaaken, Ilt. D- Supplement - Plaat VII. a , Fig,
3 , j : Vil. c , Fig. 2 5 en VU. d Fig. 1 , 2 , 3.
(/,) Z e Uitgezogte Verhandelingen. VI. DEEL , Plaat XLII,
Fig. 14» *5.