i iffi
VII.
H oofd.
STUR,
ILaigbeli
Pt. UI,
f>£-1*
2p5 V e r s t E E N I N G E N
meerde, met Steenige Stoffe gevuld, wellte
de figuur aangenomen heeft van den Worm.
Dus verklaart gedagte W a l c h , niet ren on-
regte , het Petrefakt van dien dikken Worm,
door zyn Ed. in Plaat vertoond (c). En , zo
zal het ook gelegen zyn met de gedagte Af«
beddingen van Verwende Wormen door K n o r r
op Papenheimer Kalk - Schiefer. Want men
weet dat de Verfteeningen op Ley doorgaans
zodanig voorkomen, als waren de Lighaamen,
van Visfchen , Kreeften enz. tusfchen twee
weeke Ley-Plaaten beklemd geweest, die bei.
den daar van de Afdrukzels hebben ontvangen
, op de eene uitpuilende op de andere ingedrukt.
Aatimerkelyk verheven legt op myn Papenheimer
Ley-Plaat, in Fig. r, PI. i f j , de gekronkelde
Worm a , die meer dikte heeft dan
hyna alle Wormen op de gezegde Plaat van
K w o r r , en ook niet glad is , gelyk dezelven
maar overal als met Zandkorreltjes begroeid!
Dit doet my denken om den gezegden Slymigen
Worm , Myxine , welke fomtyds niet meer
dikte dan onze Aardwormen h e e ft, en dien
ik Ruigbek genoemd heb , wegens de Draad-
j e s , Sprietjes o f Hoorntjes aan den Kop en
Bek
(c) V c fl. Zaa\en. III. Deel Supplement Plaat X , b, N.
5 y 6»
cd) Zie ’t ï. Defls XIV. Stuk van deeze Natuurtyfe
Biß ent, VIII, Hoofdft. blads, izy.
V A N W O R M E N.’ j ÏQ?
Bek (<Z). Te meer nog , dewyl zyn Hals by Vlï.
b ,als afgebroken zig vertoont, en dat juist op Hoofd«
een afltand, die met hetomgeflagen end ftrookt , s VKt
een Figuurtje c is met twee dubbelde Hoorntjes
, *t welk waarfchynlyk de Kop zal zyn van
deezen Worm. Zy vallen doorgaans, beken
ik , dikker en langer , hebbende ook de Hoorntjes
korter , doch daar kunnen Verfeheidenhe-
den van zyn , en , zo ik in dit denkbeeld mis
heb,.zal ’t Voorwerp ten minlte tot de Wormen
behooren (e,)*
Deeze Worm is eenkleurig met het Plaatje,
maar op een ander, van de zelfde witachtige
Stoffe, legt een zeer dun Wormpje, ook fterk
gekronkeld en verheven , dat door eene rood*
achtige Kleur uitmunt. Voorts heb ik, op een
Stukje gedachtige Kalkfteen uit Switzerland,
eenige witachtig verfteende Wormen, niet minder
blykbaar, en in de holte van een Schulpje
een zwartachtige, uit Tirol. Die groote Steen,
met verfteende Regenwormen , zo genaamd,
van Stutgard, welke ik reeds lang gehad heb,
ban ik met geen zekerheid hier toe betrekken.
Het aartige Petrefakt , dat ik geen naam pl. m»}
weet te geeven , in Fig. 2 , op een graauw
Yzerachtig Gefteente, ’t welk met verfcheiderley
(e ) AanmerUelyk is ’ t , dat E at j e s , in Sappl. O ry& eg r ,
Ncrict, p. j 5 ,ten opzigt van den Verlleenden Worm, diea
hy a"beeldt, ook dergelyke bedenkingen heeft, dien voot
een Zet - Worm houdende.
T 5