i ;
eiiz. De geleerde W a l c h heeft op Plaat G;
VII, in het Tweede Deel der Ferfteende Zaa»
ken, eenige fchoone Exemplaaren , van Hut«
tenrode in ’t Blankenburgfe afkornflig, aan ’t
licht gegeven. De Pastoor M e /n e c k e hadt
van daar een Steenen Cylinder bekomen, naar
een Entrochiet gelykende, in wier midden een'
Schroeffleentje zat, dat men 5er uit fchudden
kon. Hier uit acht zyn Ed. bedenkelyk, o f
niet fomwylen de oirfprong der Schroeffteenen
inwendig zy. „ De Entrochieten (zegt hy)
j, hebben in ’t midden een kleine holle Buis.
n Deeze kan misfchien eerst met eene Oker-
„ achtige Vogtigheid gevuld zyn geworden,
» die allengs verder om zig heen gevreten
» hebbe , zynde op de weekfte plaatfen die.
j, per dan op de hardften ingedrongen , eü
j, hebbende dus van binnen als een Schreef-
j, moer gefatzoeneerd, in welke vervolgens ,
,, by meerder toevloed van eenë Steenachtige
„ StofFe, een zulke Schroef ontdaan zy (xLjx
Het komt my zonderling voor, dat eene in-
vreeting zulke regelmaatige figuuren, en zo fyn
verdeelde plaatjes, zou kunnen vormen.
De Heer W a l l e r i u s geeft zyne bedenkingen
H oofd*
STUK.
*4 r.thopO'
fitten,
, dien aangaande, aldus op (e), „ Wy
„ hebben aan deeze Steenen de laatfte plaats
„ onder de Steenige Plantdieren gegeven; als
„ on-
(d) Mintr&logifche hemerekfingen. Naturf. V, St u s , blads,
1*0.
j , onzeker, van waar zy hunnen oirfprong x :
„hebben. Voor Ferjleende Zaaken kunnen Hoofd-
„ wv ze niet houden, dewyl « zy nooit, o p d eSTunÜfKlth*.opÓ9
, , manier der Petrefakten, gevonden zyn van rieten.
„ Spaathachtige, Kalkachtige of Keifelige, maar
, doorgaans van Tzerachtige, en.fonnyds ook
„ Kwartzige StofFe , zo V ogel (in Min. p.
st *570 verhaalt; welke nimmer waargenomen
„ is te komen in de Verfteeningen : om te
j» zwygen, dateer nooit iets overeenkomftigs,
„ veel minder nog een Origineel derzelven ,
„ onder de Planten o f Dieren gevonden z y ,
„ van deeze figuur. Om ze als Kernen te be-
,, fchouwen, verhindert hun uitwendig raaak-
„ zei, dat aan geene Steenkernen toekomt; ja
.. ook de Kwartzige StofFe , uit welke men
,, nog geene Kernen bevonden heeft te be*
,, ftaan. Het zyn derhalve Steenen van een
,, byzonderen oirfprong, misfchien uit een Y-
„ zerachtige Aarde , welke in de tusfehen-
wydten van een Entrochiet o f andere Cylin-
„ drifche Steen, die gebroken was , zig neer-
„ gezet heeft, gefprooten.”
In dit laatfte geval zouden ’t immers Steen* ophei*
kernen zyn, wier maakzel afhangt van de fi'dep ^ u .
guur dér holligheid. Het komt my waarfchyn- Fis» 3.
lykst v o o r , dat het overblyfzels zyn van zeker
Soort van Entrochieten , na de verteering
der
( t ) Syfl. Mineraltg. Vienn, 1774. Tam. Ifc p.