VIII.
H oofds
t u k .
Lituieten
Tubulicten,
dikke Peesbuis naby den' Rand, als in Fig. 8,
Dezelve is gevuld meteen Afchgraauwe Stee.
rige Stoffe. Uit deeze b ly k t, dat ’er wee*
'zentlyk zyn met niet meer dan twee Gieren,
Ook bezit ik een dergelyk Petrefakt in rood
Marmer van Bareitb, alhier in Fig. 9. voorge-
fteldj welks Staart o f Top-end ten minfte drie
Windingen heeft, zynde in ’t midden gevuld
met witte Spaath , en voor ’t overige, gelyk
het Lighaam, met Marmer van de zelfde Kleur
als ’ t Gefteente. Het is in Kamertjes verdeeld,
die, in het omgedraaide end hier niet zigtbaar,
mooglyk door ’t een o f andere toe val vernield
zyn: ten ware de fcheeve legging ten opzigt
van de Plaat zulks veroirzaaken mogte. Dit
is misfchien ook de reden , dat hier de Peesbuis
zig niet vertoont (a).
De T ubttlieten verfchillen van deOrthoke-
raderen en Lituieten alleenlyk daar in , dat zy
een doorloopende holligheid hebben, zonder
Scheid wanden o f middelfchotjes. Dit is alto
o s , wanneer dezelven zeer klein zyn , niet
zo gemakkelyk te onderfcheiden, en maakt
echter een weezentlyk verfchil (b). Daar ko-
s men
(* ) De Heer WALGH merkt aan , dat ’er maar drie gedeelten
van Europa bekend waren , in welken men Lituie.
ren gevonden hadt; Gothland en Oeland in Swecden, Nor-
mandie aan de Kust van Vrankryk en het Mecklemburgfes
by de Oostzee. De afkomst deezer myne is derhalve uit
een nieuw gedeelte , naamelyk Frankenland o f de Franki*
fche Kreits. Voeits wordt door hem een nieuwe Soort van
V A N C Ó N È Ö Y t l ï & 43S
'rhen van dezelven voor . die de geftalre van VIJK
Lituieten hebben , dàt is aan *6 end geheel STÿK>
krom geboogen zyn (c). Anderen zyn volko- Tuhulk-
men regt en maaken eenvoudige Pypjes uit\u*'
doch wel de meefteö hebben eenige kromte
'en fchynen niet dén de Vêrfteénirigen te zyn
van die Natuurlyke Hoorntjes , welken men
Èntalîà en Dèntalia noemt, in de Conchyliologie
békend, onder den naam vén Olyphants-
en Wolfs randen. Naar die Geftalte worden
zy dan ook in Entalieten en Déntalieten ori-
derfcheiden. Mén vindt aanmerkelyke Ver-
fcheidehhedèri Van Dentaüeteh , tot één of. anderhalf
Duim léng, by Sternberg in liet Mee-
Jemburgfe (à). Van béiden heb ik voorbeelden
onder de verkalkte Conchyliën. Déar komen
in het Steehryk ook voor, die van dé
Natùurîykeh verfchillen en niet gemakkelyk
tot de een of andere t’huis te brengen zyn (è).
" De Geleerde Heer J o à n n e s G eSn è r ü s Helicieten;
heeft den naam van Helicieten gegeven aan ze ningfteèke
n8n* -
Lituieten, die niet Cyljndrisch maar Kegelvormig zyn, in
Plaat vertoond en van dezelven omftahdig gefproken. Na»
iurforfcher. I. STOK, Art. 7. Tab. I.
(k) Zie Naturf. VII. St u k , p 211-214, - v 7?
(e) Verft. Za*ktru\\\- Deel, Suppl. Plaat VII , a .N . tf ,7 .
(d) Naturferfeher XI. S ru», p. I j l .
(e) Zie Verft. Zaakje, 11. Dir i , XVI.Hoofdftuk en Plaat
ï , a .N i - 6 , dat Dentalietcn zouden zyn: III. D. Suppl. Plaat
V* a. Kt 3. Entalieteti, als ook het zo even gedagte VÜ;
Stuk des Natvrforfcbert, Tab. IV,
Eë