VU. Uit den Èlsas heb ik ’ef een, dat byna ge*
heel plat is , en derhalve hier behooren zou
jEchinitun. ^unnen 9 indien de Tekening hetzelve niet nader
tot de voorgaanden bragt. Het heeft vyf
Korrelige en daar tusfchen vyf gladde Paden,
zynde van onderen byna geheel met Korreltjes
bezet.
övaaïe Tot de Ovaale of Eyvormige, dat is lang-
Gewpüde.wer^S rm^e Echinieten , zouden in de eerfte
plaats zodanigen behooren , die L i n n m ü s
Getepelde noemt, wegens haare groote Tepels ,
aanzienlyker dan in de Moorfe Tulbanden Q)ï
R ümp h ius fpreekt ’er van, onder den naam
van Langwerpige gevingerde: want die Tepels
dienen tot aanhechting en beweegïng van de
fraaije gladde dikke Vingerachtige Pennen ,
welken men Zwaayfieenen noemt: daar de
Moorfche Tulbanden, in de Natuurlyke ftaat ,
die lange ronde dunne ruuwe Pennen hebben,
welken met verfteend op Maltha menigvuldig
vindt en ze noemtKapittelftokjes van St, Paulus.
Dus verfchillen dan deeze Ovaale getepelde a
welke
CO r)e Echinus Mammillatis. Zie dezelve oinftandig be-
fchreeven en afgebecld , in ’t gedagte XIV« Stok deezet;
Nat. Hiß. bladz. jij . Plaat CXIV. Fig. 3.
»**) Ik ben hier omtrent een weinig omftandiger, orn
dat wylen de Sneekie Dqftor Mürk van Phalsum, in zyn
beuzelachtig Werkje over de Gewelf - SlekJtfn , gelvk hy dc
Zee-Egels noemt, waar in hy my zo onbeleefd heeft willen
berispen, zyne vittery inzonderheid bepaalt tot het niet
wel verraaien der Ranglchikking van Kl e in , terwyl hyzelf
de Echini Qvarii van dien Aiahèur , welken ik allerbillykst
’ ' •
welke uitOostindie komen , grootelyks van de VII.
ronde, die ’er niet natiïurlyk zyn, huisvesten.
de in de Perfifche Boezem of in de Roode£<^ {Mj
Zee Maar die Eyronde Soort tot nog
toe, zo ’t fchynt, niet verfteend gevonden o f
niet onderfcheiden zynde (« ), heeft de Heer
W alch diar van geen gewag gemaakt.
, Dan is ’er nog een andere Ovaale Soort , norfieiig
met kleine Pukkeltjes , gelyk ’er veele Zee-gedQOindc*
Appeltjes, van weinig grootte, voorkomen uit
Oost- en Westindie, welke wit zyn en bruin-
roode Naaldachtigë Pennen hebben, fommigen
zwarte , die ontzaglyk lang z y n : des men deeze
eigentlyk Zee-Egels noemt (o ). Op Plaat
XIII , van R ü m p h i ü s. Fig. 5 , vindt men
de Afbeelding van dit Ongediert, \ welk de
Stranden in Indie gevaarlek , met bloote Voeten,
te betreeden maakt. Die Zee'Appeltjes
zyn derhalve Natuurlyk gemeen ; gelyk menze
ook by Kl e i n op dë Vierde eü Vyfde Plaat
voorgefteld vindt : doch verfteend fchynen zy
wei»
Eyronde genoemd had, vertaald heeft door Eijerdrtuigende ,
*t welk Klein ’er nooit mede bedoeld heeft; om van zyne
verdere grove mi-fbgen in zyne zogenaamde betere Ver-
taalinè, h«et met te fpreeken,
(») MOsgiyk is die Verfteende Switzerfche by Kl e in , T.
VII. D. zod inig ëén : mooglyk behooren ’er die toe van
van Fig. z, 3. op Plaat E< van Walch , inzonderheid de
iaatfte.
1°) Het zou de Echinus Lutunter van Linn/EUS, by my
bladz. j j g , moeten zyn.
IU, L Stuk,
■Ü