VIII.
Hoo ß.
STUK.
Opercii'
lieten of
Navel-
Seentjes.
keltjes overblyven , heeft L i n nau i s reed»'
waafgeDomeD en gemeld ( q). Ook ïs het zé«
k e r , dar men onder en tusfchen dezelvén zodanige
Stippen aantreft, die uit Spiraale Kringetjes
beftaan (r).
Hier mag ik } met reden, fpreeken van de
Operculieten o f Dekzel -Steentjes, dat eigent-
lyk Verfteende Zee - Naveltjes zyn. De Na«
tuurlyke Dekzeltjes der Hoorens hebben ,
als bekendis, veelerley figuuren'; fommigen
•zyn rond , anderen langwèrpig , Tongachtig
óf Bladerig, gelyk ik opgemerkc heb, en zó danige
platte Steéntjes zullen het zjm geweest ,
welken men, ten tyde van P L i w i üs , Daph.
nites noemde, om dat zy gelèeken naar Laurierbladen.
Hier toe moet men alle zodanigeh
van dergelyke Petrefakten t’huis brengen,
welke niet aanmerk elyk zyn gedraald o f met
Windingen voorzien , en tevens de Geftalte
van deeze o f gene zodanige Dekzeltjes hebben.
Men vindtze aan geenë Verfteende Hoorens
, zegt W a l c h , ’t welk zo zeer niet
te verwonderen is , aangezien de Slak vergaat
en
( q) Syß. Net. Ed. XII. p. 1284. Zie deeze Nat. Hiß.
I. D. XVI. Stoe, bladz, 5«o, $6't.
(r) In de aangehaalde Afbeelding van Boühguet, Fig♦
194 én zelfs in die van SAuvages , Mem. de 1-43, Is zulks
zeer blykbaar; zo wel als op twee zeer fraai je Terebratulie.
ten van by streitberg in Frankenlandwelken ik in tnyne
Verzameling bezit.
y A N C O N C B Y L 1 5 K, 44Ï
en dus het Dekzeltje noodwendig afgezonderd v m .
wordt. Maar hoe komt h e t , dat men dieHoorc-
^ee-Navels ze lf, gelyk hy aanmerkt (s), zo* 0^reA.
zeldzaam aantreft ? Is dit ook een nader bemHe:sn.
wys, dat de Petrefakten van den Zondvloed,
£ac is van een geweldige uitgulpiDg des Oce-
aans over ’t Vaste Land , gelyk ik voorheen
gefteld heb , afkomftig z y n , en niet van een
bedekking der Aarde door de Zee , veele Eeuwen
lang, gelyk fommigen willen? Immers,
als die Hoorens ftil en op de Natuurlyke plaats
gelegen hadden , toen zy de Verfteening ondergingen
, daD moeiten by dezelven ook vee-
len van deeze Dekzeltjes en Dekzels gevonden
worden. Ik bezit nogthans een rondachtigen
Veriteenden Zeenavel , die vry dik is en by
de drie Duimen breed. Niet unwaarfchynlyk
zullen eenigen van die platte Steentjes, welken
men Penningfteenen noemt, ook daar toe
behooren Qi).
i Thans gaa ik voort tot befchryving der o*
verige Verfteende Eenfchaalige Conchyliën,
volgens die orde als de Natuurlyken door den
Ridder gefchikt zyn, en dus volgen de
,-i •■ ■ ■ ■ • ■ V o -
Per/ieende Ztiaiien. II. D. I. Stü k, biïidz. 302.
(r) Ten minde is dit van die , welken de Heer Gie t -
TARb , op zyne PI, XfU , voorgemed, in Fig 11-16 af-
beeldt , ruim zo veel als , volgens zyn eigen vermoeden ,
van Fig. 17 - 20 waarfchynlyk.
E e 5