Die dus
kan gediend
heb-
ben om
den Aardbodem
te
mesten.
dien tyd , welken de Eilanden en Rotfen in
open Z e e , of de Bergachtige Kusten van zo
veele Landen, de fchuuring der Zee - Stroomen
federt, zonder aanmerkelyke verandering, hebben
uitgeffaan, Het eenigfte, ’t welk rnen zyn
Ed. kan toeftaan , i s , dat Stoffen van minder
famenbang , Zand, Aarde en Kley, door den
Zondvloed van tusfchen de vaftere Bergen kunnen
weggefpoeld zyn , in Valeijen o f Vlakten.
En dit is niet te verwonderen, alzo men de
Zand- en Modder-Banken nog dagelyks door
de Stroomen ziet verplaatzen, de Stranden af-
fchuuren en op andere Kusten aangroeijen.
Ondertusfchen zyn hier en daar, naar de om-
Handigheden, verfcheide dergelyke Stoffen weder
aangefpoeld en vergaard, zo in de fchuin-
t e , als in de Kloven der Bergen en tusfchen
dcrzelvcr Toppen , ’t welk maakt, dat aldaar
een geheel andere gefteldheid waargenomen
wordt dan boven ( zL
Hier van komt het, dat men in de Vlakten
veelal de Klcy of Aarde met een Laag van
Zand overdekt vindt , ’c welk op de vlakke
Oe-
(2) Zie de Bedenkingen over den oirfproog van de Verbeende
Schulpen en dergeiyke Delfftcffen. Uitgtz, Verbind.
VIL De e l , blad«, ior.
{*) In VLandfchap Tonraine in Vrankryk, vyf of zes
Uuren gaans bezuiden de Stad Tours, tusfchen twee Armen
van de Loire , is eene V lakte., van ten minfte negen vierkante
Franlche Landmylen groot, alwaar een Stoffe gegraven
wordt, ter diepte vsn twintig Voeten, die men to£
Mes-
D E B. Kï i N E I t A A L E N . 55
Oevers tot Duinen is opgehoopt.. Heeft rroog- Inlei-
lyk de Zondvloed , volgens de wysheid desDING*
Almagtigen Scheppers , ook 'dienen moeten ,
om door affpoelinge des Zands den Aardkloot
bewoonbaarer te maaken, en deszelfs Oppervlakte
te mesten met den S ly k , uit zo veel
rottende Krengen van Menfchen en Gedierten,
uit zo veel Overblyfzels van rottende Planten
gebooren en alom verfpreid (*). To t vernieling
immers van het Menfchelyk Geflagt, alleen
, hadt het Opperwezen andere middelen,
mooglyk van minder omflag , gebruiken kunnen
5 de Menfchen, naamelyk, zonder Voort- .
teeling natuurlyk of door Pt Uilen tic eensklaps
te doen fterven. Plet Vee , het Kruipende
Gedierte en Gevogelte des Hemels, waar van
het Kroost in de Aike behouden bleef, kan
naauwlyks deel gehad hebben in de wrevelmoedigheid
der Menfchen. Offchoon ook
de wilde Dieren, Beeren, Wolven, Leeuwen,
Olyphanten , Rhinocerosfen en anderen, daar
in gekomen mogten zyn , dat echter niet dui-
delyk is uitgedrukt ( a ) ; zo zyn doch de Kruiden
Mesting der Landeryën gebruikt , en welke , volgens de
Waarneemingen van den Heer R e a ü m b r , beftaat uit vergruisde
Zee-Schulpen. Mem de 1720. Oótavo. p. 519. &c.
(a) Van al wat leeft, van allen Vleelche, moest Noach
twee van elks doen in de Arke komen , en daar kwamen
in van al wat op den Aardbodem kruipt , twee en twee ,
het Manneken en Wyfke : ook ging, na den Zondvloed ,
daar uit , at wat zig op den Aardbodem roert, naar baarc
D 4 Ge* L