IX. geele Kleur. Het wordt met de Gekettingde
Ho°FD' van fommigen verward; 'des ook de Heer
Tubifirie* W a l c h in *t byzonder geen gewag daar van
*M* * maakt; hoewel het nogthans zeer daar van
verfchilt, als uit myne Afbeelding blykt (o).
Gebon- Eindelyk heeft ook de Ridder een Gebondeld
u Pypkoraal, als de Vierde Soort , opgegeven,
doch niet afgebeeld (p). Eene Figuur van den
Heer F o t j g h t , evenwel, fchynt daar toe
betrekkelyk (q), volgens W a l l e r i u s , die
het Tubiilaria met ronde geboogene Pypen noemt.
D e Afbeeldingen van B o ü r g ü e t , door zyn
Ed. aangehaald, zyn droevig ( r). De meeften
van dit flag hebben Sterretjes aan ’t end van
de Pypjes en behooreu dan tot de Aftröieten
o f Madreporen ; doch dit kan men niet zeggen
van het zeer fraaije Stuk , myner Verza*
meting, in geele Kalkfteen , ’t welk uit fyne
Pypjes bedaar, die leehigermaat'e gearticuleerd
fchynen te zyn, loopende zodanig als de Afbeelding
Fig> 5. duidelyk voor Oogen ftelt (s). 2
(2)
(0) In de eerfte opflag zou mén rt voor een en 't zelfde
aanzien; doch de Pypjes kruipen langs de Oppervlakte van
den Steen , overeenkomftig met den Soortnaam van L l N*
N m ü S. W a l l e r ius maakt zyne Tubularia Catenula-
Sa van ’t een en andere. Syji. Min, Tom. II. p. 419.
Q>) Zie myne Nat Hifi., als boven, bladz. ioz.
(q) FOUGHT de Corall, Balt. Am, Acad.l. Tab.IV.Kg. a ,
(V) Petrifications, Fig. 43 , 50.
(») De Pypjes leggan te digr aan malkander , dan dat
uien