V e r s t e e n i n g e n
Hsif
■
XL
JÖOOFB'
*3W .
111 Sj
vooral niet van den tyd des Zondvloeds tot
heden toe. De Beenderen , welke men ver*
kalkt vindt, zyn zekerlyk van laater oirfprong (&)
en die men , weezentlyk Verfteend , diep uit
den Grond graaft, werpen het Gevoelen, dat
de Verfteeningen, in ’t algemeen, van een lang-
duurige vertóeving der Zee boven de tegenwoordige
Oppervlakte des Aardryks zouden
afleidelyk z y n , geheel onder voet. Immers
hoe konden de Beenderen van Landdieren in
de Bergen zyn gekomen, indien dezelven niet
met Aarde overftelpt waren , ’c zy door Aard*
beevingen , *t zy door geweldige Overftroo*
mingen o f Uitgulpirgen van de Zee (l).
Onder de Verfteeningen van Zoogende Dieren,
nu, zyn de meeften flegts van losfe Beenderen
, en weinigen regt kenbaar, om dat zy
zelden onbefchadigd voorkomen. Ik zal hier,
in d e eerfte plaats , van die van Menfchelyke
Lighaamen fpreeken.
( r )
(k) Gelyk die genen , waar 07« de Heer Guetfard
een geheel Vertoog, met Afbeeldingen, in ’ t licht gegeven
heeft, aanmerkende, dat tnenze altoos in Grotten op elkander
geftapeld vindt; (zie zyne Memoires, Paris 17«*.- Tom. I.
p. i s , 35 Sec.) ’t welk niet gezegd kan warden van de Ver-
fleende Beende.en der Zoogende Dieren in *t algemeen. !
(/; Dit zal de reden zyn, dat men wel de Ueenderen van
gto^te Landdieren erfteend vindt, maar we nige van groo*
te Zee Dieren (Walwsfchen, by vooibÉe\i,y^r'dezelven
zig hebben kum.eri redden ; hoewel ’er nogthans eenigen van
dien sart v o o rm e n , als uit het gegraven Eenhoorn blykt.
yan zodanige Bergen kan men toeflaan , dit i f , (gelyk bot-
............... FOM
- - ü^wwiMi M— ^PI mmmmp
񋜊&:';i
r o Verfteeningen Van Menfchen. II.'
* f Hoofd-
Verfteëningen van geheele- Lighaamen van sTÜK‘
Menfchen zyn ten uiterfte zeldzaam. Dewyl Z^uhaj
*er. in de laatfce Jaairen , zo fterk naar Ver How*u.
fteénde Zaakeh gezogt i s , door dien de Lier* Ligh4iai;
hebbery daar ïn nog dagelyks opwakkërt, is
het ten uiterfte vreemd, dat men zig ten dien
öpzigt'e moet behelpen met een Biftorie van
by de twee Eeuwen oiid. H e n c k e L verhaalt
uit de Schatkamer der bovënnatüurlyke Gebeür.
tenisfen van H a p p e l 1 c s , dat in den jaaré
1583, by Aix in Vrankryk, by het doorzaageh
van een Steen , daar in eeh holligheid gevoü-
dèn wërdt y öm het Geraamte van een Meh-
fchelyk Lighaam fluitende, wélks Beenderen
éeer hard dóch vergruisbaar wamii ën dé Hëf-
fenen zodanig verfteend, dat rhen ër mëfc Staal
Vutir uitfloég De Hèrfenpan zal waarfchyri-
ly k , gelyk in de Echinieteri gebeurt, met eën
Slóffe Van Këyfteen zyn gevuld gefeest. Dé
Hië-
SOS van dé Gebergten in ’t algemeen béwcert,) door Zee-
Stroomen veroirzaakt zyn. Zie de Uitgezogte Verhandelingen
als boven, VIL De e l , biadz. rot, enz.
(1) Zoolithiïs Homihis. Sy/l, Kat, XII. Tom. i l l . Gen.
36. Sp. 1. GESN. Pet rif 7i . Antropólithiis totitis Corporii.
Carth Miner. g i. WALt. Miheralog. Toitl. II. p. 578;Ari-
tropolithi prarcipüum Specimen. J. J. ScHEUCHzER. Homo Di-
iuvii Testis, Tigiir. ty*s. Quarto, cnnt fig. Pbil. Trans. A a .
tfratisl. &c. j3, Petrificatum Hominis. HAFFEL &eh*tk, 5?S *
ïïf-NCK. Flora Saturnizani, S3i.
N 3
i l i . dssl. I. £tu « .