Vlir. vindtze Achaat- o f Chalcedoonachtig zeer fraay
Hoor»- jn een Kalkachtig Gefteente zittende, te Isfy
STÜ?J niet ver van Parys, doch blaauwachtig van
bieten.0” Kleur, hoedanigen ik bezit, W a l ch vertoont
twee klompen van zodanigen uit Vrank*
ryk, daar dergelyke Hoorntjes in menigte zit*
ten in een GefleeDte, ’t welk van binnen
Achaatachtig was, doch van buiten zig Kalkachtig
vertoonde (»). Op Plaat C. V I , heeft
hy een klompje Steen, van Neuftad aan den
Rubenberg in ’t Hanoverfche, afgebeeld, met
veele geelachtige gekorrelde Strombieten in
een blaauw Gefteente. De zodanigen zyn ge»
meenlyk met een dikken Korst bedekt , die
’er zig niet gemakkelyk affeheiden laat. Behalve
deeze heb ik ook een bruin Okerige Steen,
vol van zeer kleine Naaldepennetjes, afkom-
ftig zynde van Bulvenich in de Paltz.
penhoo- Uit het Veroneefche heb ik drie zeer aartige
vu. Pennen , welke eigentlyk tot de Turbinieten
7»8,behooren zouden , om dat zy wat kort zyn,
naar de dikte. Een derzelven, in Fig. 7 , is
met ryën van groote en kleine Knobbeltjes zeer
aartig gebandeerd en gekorreld, o f zo men ’e
noemt gegranuleerd. Die van Fig. 8 heefc,
tusfehen de banden van puntige knobbels, ge»
korrelde bandeerzelen en gelykt dus veel naar
de voorgemelde van Bourdeaux, Fig. 6 ; maar
het
(«) Vtrjhtnie Zaak.cn, If, D. Pt. C. VI
het is de zelfde niet. Aan ’t Mondftuk zyn v u l
deeze beiden een weinig befchadigd. Die vaüg^°™D'
F;g. 9 is een Pennetje met v y f uitfteekende
puntig gekartelde kanten en heeft de Gieren^««*,
insgelyks korrelig gebandeerd. Het Mondftuk
is hier in meer volkomenheid, doch de
Top een weinig afgebroken. Met een verkalkte
van Courtagnon in Frankryk, by d’A r g e n vale
afgebeeld , door hem by de Toorens
der Moskeen ■ o f Pagoden vergeleeken, heefc
zy veel overeenkomst; maar die fchynt vierkantig
te zyn geweest (0). Alle deeze beftaan
uit een graauwachtig witte Spaath.
Verfteende Vleugelhoorens worden gemeen-verfteende
lyk Aldtieten geheten. Tot dit Geflagt betrekthOOICns.
L iNNi Eu s, onder den naam van Strombus, in
’t algemeen de genen die een Lip hebben en
dus meer of min gevleugeld zyn. De meeften
onderscheiden z ig , door eene Vaasachtige figuur,
van de Muricieten. Dus behooren daar
toe de Bootshaaken , Krabben , Duizendbee-
nen , Wyzers , Liphoorens, Vieeschhoorens ,
en dergelyken niet alleen , maar ook eenigen
wier Lipdikwils zeer klein is, gelyk de Kroon-
hoorens, Starrepennen , enz. Van die allen
komen byna niet daa verkalkte Exemplaaren
voor, en zelfs deeze hebben zeer zelden de
Lip onbefchadigd. Een zodanige Hooren, uic
Zuid-
, (e) Cenchyliolo&ie. Pl. ï 9. ¥%• 7. P- H9»
F f 3