ÏNLEI
OING.
Of Kal k-
Aatde.
Aluin-Aarde in zuivere Keizel - Aarde , doof
het geweldig verdryven der Zuure deelen ge-
fchied ?
Maar, is ook de Kalk-Aarde een afkorne*
ling van deeze Keizel - Aarde ? Wordt deeze
in de Lighaamen der Planten en Dieren, voor-
naamelyk der Zee - Schepzelen, met derzelver
Voedzel ingenomen zynde , ook door bymen-
ging van Waterdeeltjes in Kalk - Aarde her-
fchapen , keerende wederom 3 wanneer zy de-
zelven door lang aan de Lugt bloot gefield te
z y n , o f door verbranding, langzaatner o f
fpoediger zyn kwyt geraèkt, tot Keizel-Aarde
terug ? Toont zulks niet de menigte van
Keyfteentjes en Keizel-Zand aan de Zeeftran-
den en Oevers der Rivieren : de Kalkaartige
bekleedzels o f Huisjes der Schaal- en Schulp-
dieren , welke in deeze Wateren leeven: de
Kalk-Aard e, welke men in de Afch van alle
Dieren en Planten , zelfs van zodanigen, die
op Zandgronden gegroeid zyn , vindt;de Kalkachtige
Schors , waar mede de Keijen en Jas-
pisfen zo dikwils omkleed zyn : de zigtbaare
trapswyze overgang der Kalkfioffen in Agaath,
welken C o l l i n i in de Verfteende Schaal
eenes Zee-Diers , van binnen buitenwaards,
waargenomen heeft ( j ) : zelfs de veranderingen
van Dierlyke Lighaamen in K e y ; de onbe
(j) Journal d’un Voyage, qui contient differente! Obferv,
Jtfmerabgiques, Manheitn. 1776, p, 165.
betwistelyke blyken van Kalk - Aarde in de Inlit-
meefte Keizelfteenen en de verglazing der daar DING‘
onder gemengde Kalkfioffen, in een uitermaa-
te fterk Vuur (k).
Door deeze Kalk - Aarde moet men geen wat
Kalk verftaan, maar alleenlyk die Aarde, we l-deeze ^ i
ke na het vervliegen van alle vlugge deelen,
na het uitloogen van alle Zouten , van de
vernieling der Planten en Dieren, ’t zy door
Vuur , ’t zy door Verrotting, ’t zy door uit-
droogïng o f anders overblyft. Op zig zelf is
deeze Aarde onveranderlyk; doch door by-
menging van Zouten bekomt zy eene Glas-
aartige Natuur , o f kan door Vuur tot Verglazing
gebragt worden« Uit Zouten , Zwa-
vels en Ertfen, bekomt menze zo wel als uit
Steenen , doch niet uit zuivere Metaalen (l).
Zou men evenwel , daar men zo duidelyk zykomt
den overgang van Kalk- tot Keizel - Aarde menfteif**
z i e t , niet kunnen vermoeden, dat op derge* lins der
lyke manier de Grondftof der Mineraalen kon len.
worden geboren ? Laat zulks niet de hardheid,
waar in de Keizels alle andere eenvoudige Steenen
overtreffen: hunne ligte overgang in Glas,
welke zy met de Metaalachtige Aarden gemeen
hebben; de oplosbaarheid der laatften in Loogzouten
y wanneer menze daar mede in ’t Vuur
brengt
( k) Porner Anmerkungen uier Hein BAUME Aihandl. vom
Thon. Leipz. 1771. p. 27 & 18.
( l) Bosrhaavk Chem. Vel* I. p. 6J=>S <60.