* te legt. De meer of minder fchuinheid maakt
ook onderfcheidingen* Als een Berg van bo»
ven effen en weinig o f niet gefcheurd is , dan
noemt men hem een Geheele o f Gaave; maar
is hy op verfcheide manieren verdeeld en als
gebroken, dan noemt men hem een Verweerde
of Verjlommelde Berg. Heeft hy groote
Spleeten, die hem van een fcheiden, dan heet
men hem een Verdeelde , doch kleine Spleeten
o f Kloven hebbende een Kloviga Berg, welken
gemeenlyk meest Ertshoudende zyn. Wanneer
de Spleeten zo gefchapen zyn , dat de deelen
van een zelfde Metaal digt aan elkander leggen
, 20 noemt menze Schlechten; maar, als
dezelven van elkander gefcheiden zyn, Kluften.
Strekken zig de Schlechten in zekere
langte en diepte u it , fcheidende het Gefteen-
te een ftuk wegs van elkander, dan noemt
menze Steenfcheidingen, en als het Gefccente
Smeerig is Smeerfchlechten. Zo het Gebergte
door dezelven in platte Tafels of Laagen gedeeld
wordt, dan zegt men dat het Vlot- of
Bankswys’ legt, o f het beftaat uit Ley. Deelen
zy hetzelve in groote Teerlingachtige ftuk-
ken o f Blokken, dan noemt men ’t Blokkig
o f Teerlingachtig, ’t zy fyn o f grof.
Voorts
0 >) Van 100 bis ioo Lathum wordt gefproken. Laehter
ïseen Maat, alleen in de Bergwerk - kunde gebruikelyk
van omtrent vierdhalf Meisnitfer Elle , die in ragtig Duim
verdeeld wordt, zegt Hübmer. ik tekenze omtrent op een
Vadem of haiye Roede of wat meer.
B E k M i n k k a U E Ki
Voorts hebben de Schlechten en Kluften iwu?r«
bog haare byzondere benaamingen. WanneermNo.
Mineraalen of Ertfen van eenerley foort zig Gan.^!)
als Loopgraaven in de diepte met deezen öfraaien.
genen Koers uitferekken, o f als de Aders door
des Menfchen Lighaam loopen , noemt men
dit een Gang of Ader fVena) en zodanige
iBergeh worden Gangbérgen geheten. De Ge»
ileente of deBergftof, daar de Gang door heeii
ïtrykt, wórdt het Vangende, eh dat gene, daar
zy over loopt, het Leggende genoemd , eu de
gladde Vlakte der affeheiding heet de Sdhlband•
JDikwils loopeh deeze Gangen onder een Vlaik-
te door ih een andërën Bérg, ais wanneer zy
in labgte veel de geméene Gangen , die op
honderd o f anderhalf honderd Roeden (h) gé-
fekeftd Wórden, overtreffen , 'en deeze noemt
men Hoofd-Gangen. Sommigen ftrykeh maat
ïangS de Oppervlakte heen , dïe men FÏemeU
gangen noemt, anderen byna Loodlynig neder-
Waards, tot éene diepte van riieer dan honderd
Roeden, gelyk de ryke Zilvergangen in Saxen.
De grootfë diepte, tót welke men ooit mei
Mynen gekomen i s , wordt op vyfentwintig-
honderd Voeten gerékend (£). Ik
( * ) Bbrtófc 'Fheoriê de Ik T e r r e ,toth. IT. p. *$. Dat
zou omtrent een vierde vah éen Myl kunnen kyn, naai meri
die eri de VbetÜraat neemt. R A V rekent misfehien pp een
Engelfche Land - Myl , wanneer hy zegt, dat de ihepfte My-
lith geen halve Myl diepte hebben. Een Engelfche gemeten
Myl bedraagt ruim vyfduizénd Voeten, zo'dat dit omtrent cp
h ze,fde uit zou komen.
E