X. anderen zy n : terwyl men in den Eiffel derge»
Hooi?n lyken vindt, als de gemelde Gothlandfe, zeer
®TÜK‘ dun en fyn geftreept, doch meest indrukzels,
rieten. p naauwlyks van de Leedjes der Schroef'jieenen
te onderfcheiden; welke men thans vau Entro-
• chieten afkomftig rekent. Immers bcl'peurt
men ’er in gedagte Potsdammer Jaspis, die, ten
halve afgefleepen , de figuur eener Schroeve
volkomen hebben. Dergelyken komen ook in
dat Èntrochieten - Marmer voor. Echter leggen
zy hier in geene open holligheid, als ge-
woonlyk, maar digc in ’t Geüeente beflooten;
’t welk men. hedendaags aan derzelver manier
van vorming toefchryfc.
schroef- Dewyl, naamelyk, deeze Schroeffteenen g@.
fteencn, meeD|yk jn eep YZer-Okerig Gefteente voorkomen,
zo verbeeldt, men zig, dat eenige Vi*
trioolifche of dergelyke knaagende Vogtigheid
de zagte deelen , welke tusfchen de Leedjes
gelegen hebben , opgevreten, en dus die ruimte
tusfchen dezelven veroirzaakt hebbe, welke
de Schroef formeert. Door dergelyke uinksaa.
ging van zagte deelen , zou ook die Cylindri-
fche ruimte veroirzaakt z yn , waar in menze
gewoonlyk vindt. Dit is ’t Gevoelen van den
Pastoor Meinecke (a ), in navolging van den
Hoogleeraar W a l c h (b). Ik heb hiertegen
, dat zy een Staafje in ’t midden hebben,
al»
(a) Naturf. V, STUK , p. 179.
( i) Verft. Zackfn. II, D, II. Stu k , bladz. 3.27.
alwaar het Gat is in de Èntrochieten, buiten ^ .
twyfel tot doorgang van zeer weeke deelen STU“ 0*
gefchikt, die dan óok moesten opgevreten Antkopt,
zyn. Ten anderen , dat men geen blyk van »■«««♦
eenig zagt Geitel , noch tusfchen de Leedjes,
noch om den Stam, in eenige Entrochier heeft
waargenomen. Geheel verfchillende zouden
dan de Origineelen der Schroeffteenen moeten
zyn, en wel misfchien zo zeer , als de gewoo-
ne Lighaamen der Dieren, die een Beenig Geitel
inwendig hebben 9 van de Schaaldieren ,
wier Beengeftel uitwendig is», Dit zou eeni-
germaate overeenkomen met het Gevoelen van
L i e b e k o t h ; ’t welk door L ehmann zo
kragtig is befireeden 1 terwyl de Heer Schul-
zE^deeze Petrefakten voor Steenkernen van
groote Rolfteenen houdt. Dit laatfte denkbeeld
fchynt my door het beftaan van zulke Lighaamen,
tusfchen de Èntrochieten in , merkelyk verzwakt
te worden (O- Evenwel is het, wanneer
men de Wanden der holligheden be-
fchouwt, waar in de Schroefiteenen zo ruim
zitten, naauwlyks twyfelbaar , of zy zyn met
een Ligbaam omkleed geweest, als dat der En-
trochieten.
Van deeze Schroeffteenen heb ik uit den
Gulikker Eiffel fchoone Stukken , als ook van
Sevenbergen in Hongarie in Kwartzige Steen,
enz.
f 0 Zie aangaande dit alles otnftmdig, ’t zelfde Werk,
bladz. j *8-3 30.