I . A fdeel.*
I I. Hoofd*
STUK. II. H O O F D S T U K .
Befchryving van den Mensch. Zyne Verfcbei-
denheden naar zyne Woonplaats , Opvoeding
en Levensmanier. Mismaaktheid van Geftalte.
Natuurlyke Hiftoris van den Menfcb door den
Heer Buffbn. Ontleedkundige Befchryving van
het Lighaamsgeftel. Gebruik der deelen van
den Menfcb in de Geneeskunde.
uh« hölfd X / T Et regt wordt de Menfch geplaatft aan ’t
der Dieren. X V X hoofd der Dieren van den cerften Rang;
want zyn Lighaamsgeftel komt met de volmaak-
ften der Dieren meeft overeen, en ten opzigt
van de Heerfchappy over dezelven mag hy bil-
lyk genoemd worden de Kon ing der Dieren.
Onder de Hebreeuwen voert h y , by omfchry-
ving, den naam van fpreekend Dier, en de
Egyptifche Priefters noemden hem een aanbid-
delyk en verwonderenswaardig Dier. Aristo-
teles gaf hem den Tytel van StaatkundigDier,
en Cicero van Goddelyk Dier, vol van reden
en oordeel, ’t Woord Menfcb is, zo wel als
Man, waarfchynlyk af komftig van ’t oude Saxi-
fche Woord mcenan, ’t welk gevoelen, oor deelen
t denken, betekende, overeenkomftig met
het Griekfche Woord Menos, en met het La-
tynfche Mens, het Verftand. Dit alles duidt
aan, dat de bekwaamheid om te denken, het
tegenwoordige met het voorleedene en toekomende
te vergelyken, daar uit te overleggen, 1. Afdeel.
wat men te doen of na te laaten hebbe, wat H, Hoofd-
noodig, nuttig of fchadelyk zal zyn; en zyn ge-STUK*
dagten op eene verftaanbaare wyze aan zynen
Mêdemenfch uit te drukken, de Eigenfchap zy
die den Menfch bov^n de Dieren verheft. Want
hoewel ’er fommigen onder de Dieren zyn ,
die den Menfch in veele opzigten nabykomen,
zyn ’er egter geenen, die hem overtreffen in de ^
Vermogens van den Geeft of evenaaren in ’t gebruik
der Reden. Niettemin kan h y , volgens
zyn zigtbaare Lighaamsgeftel, Levensmanier,
en Voortteeling, onder de Dieren geteld en als
zodanig befchreeven worden.
De Heer L innjéus geeft den Menfch het By-
fchrift: Ken U zelven. Zig-zelf te kennen zelf tekea.
is de eerfte trap der Wysheid; de fpreuk van nen-
Solon, die weleer met Gouden Letteren boven
aan den Tempel van Diana gefchreeven was.
Men moet zig zelf Natuurlyker zvyze kennen :
dat men een Lighaam heeft zo teder en byna
niets in zynen oorfprong , naakt ter Wereld
komende, in zwakheid opgroeijende, aan dui-
zenderley moeielykheid, geyaarén en rampen
onderheyig. ,, Naakt op den blooten grond,
„ heeft de Natuur den Menfch (zegt Plinius)
,, op zynen Geboortedag aanftondstotfchreijen
„ veroordeeld; om aan Handen en Voeten ge-
,, bonden té worden een Dier dat over alle an-
,, deren Bevel moet voeren; dat niets ter We-
„ reld, zelfs fpreeken, loopen noch eetenkan,