I. Afdeel, jes aan ’t Mannelyk Zaad van allerley Dieren
II. H o o f d - eigen zyn, zo algemeen aangenomen geweeft,
stuk. dat men zelfs de Onvrugtbaarheid in de Mans-
e Waarnee- «gj-foongn door de afwezendheid van zodanige
deBuffcn. Diertjes 5 of door derzelvcr traagheid in vuile
Befmettingen , getragt heeft te verklaaren (*).
Tegenwoordig egter ontmoet dit Gevoelen
nieuwe Tegenwerpingen, die hetzelve in zynen
grondlleun aantallen. De Heer d e B u f f o n ,
naamelyk, heeft zyn werk gemaakt om het Man*
nelyke Zaad van veelerley Dieren en zelfs van
Menfchen, uit Lyken , die nog niet koud wa-
ren, met. Mikroskoopen te onderzoeken, en hy
verhaalt nooit zodanige Diertjes, als door
L e e uw e n h o e k zyn afgebeeld geweeft, daar in
te hebben kunnen vinden. De, Diertjes, die
daar in voorkwamen , hadden fomtyds, wel is
waar, Staarten, doch deeze Staarten waren zeer
dun en van verfcheiderley langte , fchynende
flegts toevallig ’er aangegroeid te zyn , dewyl
zy ze eerlang kwyt raakten. Hunne beweeging
was geenszins vlug , maar, als zy Staarten hadden
, wiggelden zy een weinig heen en weer,
dan over de eene dan over de andere zyde, en,.
' als zy geen Staarten hadden, dan bewoogen zy
zig fomtyds troepswyze: komende verder in alles
overeen met die Lighaampjes, welken men in
andere Dierlyke Vogten, in de Aftrekzels van
Plantgewaften en elders, vindt.
On-
(*) 7 ,ie K eill , ly crte SihtU der Ontlading va» 't Men*
fchelyk Lighaum. blad. 146.
Ondertuflchen kan men niet denken, dat het ï. Afdeeu
deezen Heer aan bekwaame Werktuigen heeft II. Hoofd-
gehaperd. Hy verhaalt dat het Mikroskoop, !t STÜK*
welk hy gebruikte , hem door den Engelfchen
Heer N e e d h am was bezorgd, die getuigde dat
het kleinfte Glas van hetzelve veel fterker ver-
grootende was , dan de allerbeften van L e eu w
e n h o e k . Hier uit befluithy, dat deeze Waar*
neemef de gemelde Diertjes veel grooter en o-
verzulks duidelyker heeft afgebeeld, .dandezel-
ven weezentlyk van hem kunnen gezien zyn.
En hoe bezwaarlyk dit aan L e e u w e n h o e k zelf
viel, blykt uit zyn eigen Verhaal, daar hy zegt,
dat, wanneer hy aan een Tekenaar zyne Diertjes
in de Hom van een Kabeljaauw wilde laaten zien,
die hy zelf zo menigmaal en zo duidelyk gezien
hadt, hy nooit daar toe had kunnen komen
; niet alleen wegens derzelver uitneemende
kleinheid , maar ook, om dat zy zo broofch
waren; ja hy getuigt maar zelden, en niet zonder
de naauwkeurigfte oplettendheid, aan eeni.-
gen derzelven Staarten te hebben kunnen ontdekken:
dikwils vondt h y , in ’t Mannelyke
Zaad der Dieren , niet dan ronde Lighaampjes,
en fomtyds niets het allermmfte, dat naar Diertjes
geleek.
Ook fchynt het, om de waarheid te zeggen,
dat veele Waarneemers, ’t zy van den zelfden
of van laater tyd, de uitneemende bekwaamheid
van L e e u w e n h o e k veelal tot waarborg
gebruikt hebben van hunne denkbeelden, ten
I . D e e l . i S t u k . op.