I. Afdeel. Dieren zyn , uit de heete Landftreekcn des Aardiv.
Hoofd bodems afkomftig, die aldaar in ’t wild loopen
en in menigte voortteelen; en dat z y , in de
Noordelyke deelen van Europa, niet dan tegen
de Natuur, en beflooten o f valt gehouden
worden, om de Menfchen te vermaaken door
hunne Kuuren en Grimmaffen. Het nabootzen
van allerley Gebaarden en Bedryven der Menfchen
, de Geilheid en Onreinigheid, zyn hunne
algemeen bekende Eigenfchappen: doch behalve
die worden zo veel Aardigheden van de-
zelven verhaald, dat men ’er een geheel Boek-
mede zou kunnen vol maaken. Ik zal hier alleen
een kort Begrip geeven van ’t gene dienaangaande
door geloofwaardige Reizigers van
deeze en de voorgaande Eeuw, is waargenomen,
om te dienen tot eene Natuurlyke Hiftorie der
Aapen.
A apen van In geen Land van de Wereld, mogelyk,
A rl a‘ zyn deeze Dieren zo menigvuldig, als in de
Weftelyke deelen van Afrika, zo PaterLabat
aanmerkt. Men w il, dat zy ’er by troepen van
eenige duizenden te famen woonen, maakende
een foort van Republieken uit, waar in de Ón-
derhoorigheid zeer wel in agt genomen wordt;
dat zy in goede order voorttrekk'en, als onder ’t
beltuur van zekere Opperhoofden, diedegroot-
ften en denkelyk de oudllen zyn ; dat de Wyf-
jes haar Jong onder ’t L y f draagen, zo zy ’er
maar één' hebben, doch, zo zy ’er twee hebben
, het eene op de Rug; en dat hunne Ag-
( A terterhoedc
altyd uit de grootften beftaat. Hun- l. Afdeel.
ne Woon- en Wykplaats is in de Boomen; waar IV. Hoof d-
van zy de Takken wonderlyk vaft weeten te T
houden met hunne Voorpooten niet alleen ,
maar zelfs met hunne Agterpooten, die als Handen
gevingerd zyn, en fommigcn met den Staart.
Om die reden is 1 zeer moeijelyk, deeze Dieren
, niet alleen levendig, maar zelfs dood zyn-
de , magtig te worden , ten zy men ze met
Schietgeweer in ’t Aangezigt weet te treffen;
dewyl zy dan , de Takken los laatènde om de
Pooten aan de Wond te brengen, fomtyds van
boven neder tuimelen: doch hét gebeurt niettemin
dat hunne Staart, onder ’t vallen, om de
Takken ftrengelt, en dat zy dus hangen blyveri
te verrotten o f uit te droogen. De Negers weeten
naauwlyks raad tegen dit Ongediert, ’t welk
met een wonderbaare ftoutheid en behendigheid
hunne Akkers, Moeshoven en Plantagiën , van
Vrugten niet alleen berooft, maar zelfs de Ka-
labaffen in hunne Hutten ledigt en alles daar
vernielt, indien zy niet byzondcr zorgvuldig
daar op paffen. Eén van' de troep Aapen, die
dikwils veertig of yyftig fterk op den roof uitgaat,
begeeft zig in de top van een Boom, en
zo dra hy onraad merkt begint hy yzelyk te
fchreeuwen, waar op zyn Makkers ylings de
wyk neemen in ’t Geboomte, daar zy vooralle
vervolging zyn beveiligd. En ’t is wonderlyk
te zien, hoe vlug en fterk deeze Dieren
zyn: zelfs de Wyfjes, met hun jong op de
1 D eel I. Stuk. Aa- 2 'Rug