2ÖÜ B e s c h r t v i n o -
L AFDF.EL. g'ceven over haare Schouders heen: het end der
II. Hoofd-Borften is zwart als git en het Vel over ’t L y f
stuk. van eene zeer donkere Olyfkoleur.
2y n Deeze Natiën gëlyken elkander niet alleen in
plomp, botleelykheid en kleinheid, in kcdeur van Hairen
ygel°°-H^id^ maar Zy hebben ook allen byna dezelfde
Geneigdheden en Manieren: zy zyn alte-
maal plomp, bygeloovig -en bot van Verfland.
De Deenfche Laplanders hebben een groote
zwarte Kat, waar aan zy al hunne Geheimen
zeggen en die zy in alle hunne Zaaken raad-
pleegen; ’t welk daar op uitkomt, om te wee-
ten, of zy dien Dag, op de JagtofVifchvangft,
gelukkig zullen zyn of niet. By de Sweedfche
Laplanders is in ieder Huisgezin een Tamboer,
om den Duivel raad tevraagen(f), en, fchoon
flerk van Lighaam en groote Loopers zynde,
heeft men z e , wegens hunne Vreesagtigheid,
noch nooit ten Oorlog kunnen gebruiken. Al-
temaal 'gaan zy op de Jagt van Beeren, Vos-
fen, Hermelynen en Sabeldieren, om ’er de
Huiden van te bekomen, en deeze Bonten komen
z y verruilen voor Sterken Drank en Tabak,
daar zy groote Liefhebbers van zyn. Hun
Voedzel is gedroogde Vifch en Vleefch van Rendieren
of Beeren; hun Brood beflaat uit Meel
van Vifchbeenderen, geftampt en gemengd met
de jonge Bafl van Pyn- of Beukeboomen: de
meeften maaken geen gebruik van Zout: hunne
, Drank
{■ )■ ) Waarfchynlyk een foort van Hout-Torretje {Ceratn-
lyx) die de 7mberlan der Smolanders i s , zegt Linn^eus»
V A N D E N M E K S C H. 203
Drank is Walvifch-Traan en Water, daar zy j. A fdeel»
Geneverbeflen in laaten aftrekken. Z y hebben, n. Hoofd-:
mag men haafl zeggen, geen denkbeeld vanSTUK*
Godsdienfl noch van een Opperweezen ; de
meeften zyn Afgoden-Dienaars, en allen zeer bygeloovig.
Z y baaden zig naakt, in ’thonderd,
Meisjes en Jongens, Moeder en Zoonen, Broeders
enZuftersondereen, zondereenigeSchaamte
of denkbeeld van Schande. Als zy flerk
zweetende uit deeze Baden komen, gaan zy zig
in eene Rivier werpen; waarvan het Water kil-
koud is. Men z e g t, dat zy hunne Vrouwen en
Dogters den Vreemdelingen aanbieden, agtende ■■
het vooreen groote Eer, dat iemand by dezel-
ven Slaapen wil.
De Laplanders gebruiken ’s Winters de Huid Hunne
der Rendieren totKleeding, en by Zomer R ^ T iv e n « .
Vel van Gevogelte; aan Linnen hebben zy geen wyze.
kennis. Die van Nova Zemla loopen met Bag-
gen van blaauwen Steen in de doorboorde Neus
en Doren : zy maaken zig blaauwe Streepen
aan ’t Voorhoofd en de Kin; haare Mans fnyden
zig de Baard rond en draagen in ’t geheel geen
Hoofdhair. De Groenlanders kieeden zig met
de Huid van Robben; zy fchilderen zig ook het
Aangezigt blaauw en g e e l, en draagen Baggen
in de Ooren. Zy woonen altemaal onder den
Grond, of in Hutten die byna t’eenemaal bedekt
zyn met Boombaft o f Beenderen van Vis-
fchen. Somtyds hebben zy onderaardfche Gangen,
om geduurende den Winter Gemeenfchap
I, DssL. I Stuk, t e