l i l
HH1 Ril
Inleiding, ren , dewelke geen kenbaare beweeging en
naauwlyks eenige beweeglykheid hebben: daar
in tegendeel fommige Gewaden; gelyk het In-
diaanfche Kruid, > genaamd Mimofa, dat zyne
Bladeren op ’t aanraaken vallen laat; iets meer
• ' fchynen te hebben dan een Groeijend Leven,
en zelfs een merkelyken trap van Gevoeligheid.
Sommige Dieren ook hebben andere Eigenfthap-
pen met de Planten g emeeng elyk de deelbaarheid
in de Polypen en hunne manier van uit-
fpruiting: in anderen hunne huisvefting in Zee-
Gewaffen,van eene Vezel-Vlies- Hoorn- of Steen-
agtige natuur. Dus beftaat het met de Koraalen,
en de Koraalboompjcs, gemeenlyk Lithophyta
o f Keratophyta genaamd, benevens de Zoophy-
ta of Plantdieren , en verfcheide Sponsagtige
Zee-Gewalfen, die te vooren onder de Planten
geteld waren, doch door den Heer L innalus
gebragt zyn in het Ryk der Dieren.
Merkteke. Ondertuiïchen, indien men naauwkeurig nagaat,
wat de merktekenen zyn , waar aan men
ónderfcheidt of een Lighaam tot het Ryk der
Dieren behoore; zo zal men bevinden, dat die be-
ftaan in eenig blyk van Leven. Dit Leven nu
ontdekt zig aan eene kennelyke beweeging in
het geheele Lighaam of in eenigen van deszelfs
deelen, ’t zy van z e lf , dat is inwendig, ont-
ftaande, ’t zy door uitwendige prikkeling of
terging veroorzaakt. In beide die Gevallen
* Irriubi- blykt de Aandoenlykheid * van zulk een Lighaam,
die derhalven met reden gehouden wordt
nenvan t
Dierlyk
Leven.
lius
voor de naalte oorzaak van ’t Dierlyk Leven, Inleiding.
en van de enkele Gevoeligheid * te onderfchei-
den i s , om dat zy uitwerkingen voortbrengt, ' "
die ongelyk grooter dan de oorzaak zyn.
Van den tyd van Hippocrates a f , is men DeGevoe-
ïn ’t algemeen van Denkbeeld geweeft , dat
nagenoeg alle zagte Lighaamsdeelen gevoelig f deden on-
waren; doch voor eenige Jaaren heeft de ver-1 se»fibiUs
maarde Ontleedkundige , de Heer Baron van
Haller , dit Denkbeeld door een menigte van
Proefneemingen bellreeden. De Vliezen, Pee-
zen , de Ingewanden en andere Deelen, die men
voor zeer .gevoelig hadt gehouden, bevondt hy
in de Dieren meelt al niet of zeer weinig Gevoel
te hebben, wanneer zorgvuldig gelet werdt, om
geene Zenuwen te raaken of te kwetzen. Uit
dit alles maakte hy op, dat het Zenuw-Geftel de
eeniglte Zitplaats der Gevoeligheid ware, zo wel
in de Menfchen als iü de Beelten. Aan den anderen
kant bevondt hy de alleraandoenlyklte Lighaamsdeelen
* geheel ongevoelig. Zulke Dee- § Parus
len, naamelyk, noemt hy aandoenlyk, die door trrna.hUs
eenige uit - of inwendige Prikkeling zig famen-
trekken en merkelyk korter worden; gelyk de
Spiervezelen in ’t algemeen, zynde daar door de
oorzaak van alle beweegingen; die der Ingewanden,
waar door de Verteering der Spyzen
en de bereiding van de Voedende Sappen werk-
ftellig gemaakt wordt; en in ’t byzonder die
van het Hart, als de beweeg-oorzaak zynde van
het Bloed.