234 B e s c 'h r y v i n g
I. Afdeel.™ - in de Ruggegraat, die dezelve lievig en
II. Hoofd, tevens beweeglyk maaken; op de inplanting der
stuk. Ribben en haare figuur, zodanig gefchikt, dat
zy de noodigfte deelen tot het Leven befchut-
ten kunnen en tevens dienen tot een onophou-
delyk beweegend Werktuig in de Ademhaaling;
of op de plaatzing der Beenderen van het Bek'
ken, ’t welk de Natuur zorgvuldig in de Vrouwen
wyder en grooter gemaakt heeft dan in de
Mannen, om dat het in dezelven, behalven de
Waterblaas en de nabuurige deelen, ook de Lyf-
moeder, en in de Zwangerheid de Vrugt, moefi:
kunnen bevatten.
De Lede- De Ledemaaten of Buitenleden des Lighaams
maaten. Zyn ge Armen en Beenen, die men niet minder
konftig geplaatft en gefchikt vindt, zo om den
Menfch te befchermen^ als tot de beweegingen,
d§n arbeid en alle noodwendigheden.
De Armen In de bovenfte Ledemaaten komt vooreerft in
en Handen. aanmer|dng het Schouderblad en Sleutelbeen,
beiden {trekkende om den Arm aan het Lighaam
vaftigheid te geeven. Het eerfte heeft zyn fteun-
zel van agteren aan de Ribben , daar het door
middel van Vleefch aan gehegt wordt; het andere
aan het Borftbeen. In den uitfteekenden
hals van ’t Schouderblad is een kleine indruk-
king o f ondiepe Pan , die de Knop ontvangt
* Caput van het Opper-Armbeen, deszelfs Hoofd * ge-
Mmett naamcj ? welke door fterke Banden daar in gehouden
wordt, en door middel van deeze Geleding
zig in ’t ronde kan beweegen. Aan ’t
onder-
V A N D E N M E N S C ,H. 235
' onderend van ’t Opper-Armbeen is met een Schar-1. A fdeel.
ïïier-Geledïng gevoegd de Onder- of Voor-Arm, II. Hoofd-
gemaakt van twee Beenderen, naamelyk d e sl K’
Groote en Kleine Ellepyp. Aan derzelver on*
der-end is de Hand gewricht, die uit veele Beendertjes
beftaat, waar .van agt de Voorhand, vier
de Agterhand en de overigen de Vingeren uit-
maaken , dip uit drie ryën van Beendertjes fa-
mengefteld zyn , allen op elkander beweeglyk.
De Agterhand noemt men het middelfte deel van
de Hand, daar de Vingers op ruften , om dat
het, ten opzigt van den Arm , aan de Voorhand
volgt.
Een 'dergelyke fchikking heeft ’er plaats in Dyebeen-
de onderfte Ledemaaten , die men in Dy ën, c*£rei1-
Schenkels of Beenen, en Voeten verdeelt. Het
Dyebeen, dat het grootfte, dikfte en zwaarfte
is , onder alle de Beenderen van ’t Geraamte,
heeft aan zyn boven-end een groote ronde Knop,
die ingenomen wordt van een zeer wyde holte
in de Beenderen der Heupen, en wel aan de
buitenkant derzelven, genaamd de Heupkom *.
s-. . . r . . lumCoxx
Geen Geleding m c geheele Lighaam is zo diep
en vaft, of zodanig met Banden en Kraakbeenderen
tegen alle uitwendig geweld befchut, 5t
welk voornaame Ontleedkundigen heeft doen
denken, dat het Dyebeen nooit ontwricht kon
worden, maar dat veeleer deszelfs Hals moeft:
breeken, waar van men Voorbeelden heeft gezien.
Egter is men thans verzekerd, dat het
Hoofd des Dyebeens, zynde de gemelde Knop,
1 . D e e l , 1 S t u x . ms>