238 B E S C H R Y V ï N G
I. Afdeel, des Lighaams, (daar ónder begrypende die van
II. Hoofd*den Hals, de drie Stukkenvan liet Tongcbccn,
en de vier Kraakbeenderen van *t Strottenhoofd;
maar het Heiligbeen en Stuitbeen, zo wel als
de Ongênaamde Beenderen, ieder vóór één Stuk,
gélyk zy waarlyk in Bejaarden zyn, aanmerkende,
) belöópen een getal van vier-en-zc/7'ig
Beenderen: die der Ledèmaatèn zyii in dè Armen
en Handen aan ieder zyde dertig, in de
Dy en, Schenkels en 'Voeten', van iéder Been
deftig: ’t welk, met zcftiên Zaadbeentjcs, ult-
maakt een getal vdh tiveehnndef d-zefiig, Vóór de
Beenderen van ’t Menféhelyk Lighaaiti in ’t gê-‘
heel.
Verf.ap- De Beenderen, die anders''harde, 'ónbuigzaa-
Beenderen Lighaamsdeelén zyn , rieemen ibmtyds eeh
in de En - tegennatÏÏurl ykë Weekheid aan , zódanig, daf
geilche 1 1 * b .
Ziekte, -menze als Wafdi kan buigen. Indien de Spié-;
ren, niettemin, haar kragt bêhoudên, dan krimpen
zódanige Menfchen op eèiie wöhdefbaare
wyze in. Men heeft gezien , dat volwaffert
Pérfoonen daar döor gebragt werden tot de grootte
van een Kind van drie of vier Jaaren. Som-
fyds is dit een overblyfzel o f uitwerking van de
Eugelfcke Ziekte, een Kwaal die Kinderen van
omtrent een Jaar, of beneden de twee Jaaren
oud , aantaft, en ze , indien dezelve niet door
de Natuur óf Könft gëneezen wordt, vroeg in
k Graf fleept, of hun geheele Leven ongelukkig
maakt. Deeze Ziekte is meeft kenbaar adn
de gróótte van het Hóófd, de zwelling van den
Buik,