I. Afdeel. veel eenvoudiger van famenftel dan het Lig*
I I . Hoofd-haam van een Dier.
stuk. Voornaame Zwaarigheden zyn ’e r , inderdaad,
Zwaarig-te„en >t Gevoelen, ’t welk aan die Zaadwormphedente
° ~
gen’t Ge- jes de eigenfchappen van Diertjes toeichryft.
’er*Zaad*at Is het te begrypen, dat, daar alle andere Dier-
dienjes lyke Schepzelen, hoe tederder, hoe minder Kou-
zynfen de verdraagen kunnen, deeze Diertjes niettemin
in ’t Zaad-Vogt, dat aan een vry grooten trap
van Koude is bloot gefteld, niet alleen in ’t leven
blyven, maar zelfs zig vlug beweegen zouden,
daar de Warmte ze aanftonds traag maakt
door de verdikking van het Vogt? Welk eene
overeenkom!! heeft ’er plaats; indien, gelyk
L e e uw e n h o e k Kelt, in ’t Mannelyk Zaad der
Kikvorfchen tienduizend Diertjes , zyn , tegen
één Eitje in de Kuit van ’t W y fje ? Hoe ver-
baazende is ’t getal van honderdvyftig-duizend
millioenen Diertjes in de Hom van een Kabel-
jaauw , gelyk hy rekende ?
; De allervoomaamfte Zwaarigheid, egter, die
tegen dit Gevoelen bygebragt kan worden, is,
dat hetzelve eenen voortgang, van kleinheid tot
in ’t oneindige onderllelt. Immers, ’t zy men,
met fommigen der hedendaagfche Nattiurkundi •
gen , fteile, dat de eerfle beginzels der Dieren
vervat zyn in de Vrouwelyke Eijertjes, ’t zy
met anderen de Diertjes van het Mannelyk Zaad
daar voor houde: in beide Gevallen moet men
begrypen dat ’er van de Schepping af maar eene
Ontwinding der Lighaamen heeft plaats ge,
had,
V A N D E N M E N S C H . 289
had , en nog plaats hebben zal , zo lang de f. Afdeel»
Wereld Haat. Onderftel nu eens , dat zo- ii. Hoofd.
danig een Schepzeltje duizend millioenen maaljTUK*
kleiner zy dan een volwaffen Menlch 1 zo zal
het Zaaddiertje van de tweede Voortteeling ook
zo veel kleiner moeten geweeft z y n , dan het
was in den eerften Menfch. Derhalve kan de
proportie, van dit Zaaddiertje tot het Menfche-
lyk Lighaam, niet dan door een getal van negentien
Cyferletters worden uitgedrukt. Om
de zelfde reden vereifcht de kleinheid van een
Zaaddiertje, in de derde Voortteeling , een getal'van
agt-en-twintig; in de vierde een getal van
zeven-en-dertig; in de vyfde een getal van zesen
veertig; en in de zesde Voortteeling een ge-;
tal van vyf-en-vyftig Cyfers.
Om zig eenig denkbeeld temaaken, welk eene Denkbeeld
Kleinheid door deeze proportie uitgedrukt wor ' ver verbaa»
de, zo# zullen wy de uitgeftrektheid van een“ ’’J heii
Spheer óf holle Bol in vergelyking neemen, die
den Loopkring van Saturnus tot zynen grooten
Cirkel heeft. Onderitellende nu de Zon een
millioenmaal grooter dan de Aardkloot; en dat
de afftand van Saturnus, van ’t middelpunt dier
Spheer , duizend middellynen van de Zon eve-
naare; zo zullen wy bevinden, dat’er niet meer
dan vyf-en-veertig Cyfers noodig z y n , om het
getal uit te drukken van de Kubiek-Lynen, (dat
is zeventienhonderd-agt-en-twintigfte deelen
van een Kubiek-Duim,) in deeze Spheèr be-
greepen: en, ieder Kubiek-L-yn verdeelendè ia
4 , 1 Siyjc. X