♦
I. Afdeel.uitbreiding van de Lugtpyp f , die, van het
II. H o o f d - Strottenhoofd af komende, door den Hals in de
STUK‘ Borft neerdaalt, en van Kraakbeenig Vliesagtïg
t r ^ ,MvVordt. Haare Pypjes breiden zig uit tot Blaasjes,
die met Bloedvaatjes netswyze overfpreid
zyn, en door de Inademing der Lugt uitgefpan-
nen worden.
Noodzaak- Men bcgryptzeor lig t, dat, indeezegefield-.
A d en ih a ï heid van het Menfchelyk Lighaam, de Adem-
ling. haaling volftrekt vereifcht wordt tot den Omloop
des Bloeds en derhalve tot het Leven: maar
wat de reden z y , dat geen Menfch een aanmer-
kelyken tyd in ’t Leven kan blyven, zonder
ververfching van Lugt, is zo klaar niet. Men
heeft in den Duikelaars-Klok ondervonden, dat
ieder Minuut eenige Drachmen verfche Lugt
vereifcht worden tot het Leven van den Menfch;
en veele Dieren, zelfs Muizen ën Vogeltjes,
fterven ook wel dra in een naauwe digt gefloo-
ten plaats. Het fchynt dat de Lugt haare Veer-
kragt, waar door sfy in de Ademhaaling werkt
om de Longblaasjes uit te fpannen, door den
tyd verheft, en zulks kan meri toefchryven aan
dé Waterige Dampen, waar'mede zy vervuld
wordt. Immers hoe ligt een Miftige Lugt zy,
wyft de Barometer aan, en de ongezondheid
der Dampige Plaatfen is bekend.
De groote ■ Het Bloed wordt geduurig uit de flinker
Slagader. Holligheid van het Hart door het geheele Lighaam
verfpreid. Dit gefchiedt door middel van
de Groote Slagader t> die, uit het Hart opwaards
uituitgegaan
zynde , zig aanftonds nederwaards I, Afdeel.
ombuigt, en uit haare kromte drie voornaameII.Hoofd-
Takken uitgeeft, die door den Hals naar het51UK*
Hoofd loopen en zo wel de zelfftandigheid der
Herfenen, als de deelen van het Aangezigt, en
al wat tot het Hoofd behoort, gelyk ook de
Armen en Handen, van Bloed voorzien. Die
Slagader, nederwaards gaande, geeft Bloedvaten
aan de Ribben, het Middelrift, en verder aan
alle de Ingewanden van den Buik, tot dat zy
zig in twee groote Takken verdeelt, die naar
de onderfte Ledemaaten loopen.
Dit konftig Geftel van Slagaderen dient niet ^^hd-
enkel om het Bloed, in de uiterfte enden der Vogten. ,
Haairvaatjes , weder over te geeven aan de
terugvoerende Aderen, gelyk in de Longen:
.maar byna in alle deelen des Lighaams worden
van ’t Slagaderlyke Bloed eenige Vogten af-
gefcheiden, die tot Voeding o f tot andere Gebruiken
ftrekken. Men kan deeze Vogten on-
derfcheiden in vier Hoofdfoorten; naamelyk i.
die wel dun, doch eenigzins kleverig zyn en door
5t Vuur of Voorloop ftremmen, gelyk Wit van
E y ; hoewel z y , zo lang de Menfch leeft, geduurig
uitwaafemen, gemeenlyk Lympha genaamd:
2. die Wateriger zyn en niet ftremmen,
gelyk de Traanen, de Pis, en een gedeelte.van
het Zw e e t, benevens de Vogten der onzigtbaa-
re Doorwaafeming: 3. die dik entaayzyn , gelyk
al het Slym, dat de inwendige Holligheden
van het Lighaam aan de Wanden bekleedt: 4.
die I , D e e l , x S t u k ,