É M l f E lH
I
I
9
m
M
1
j
ï. Afdeel. Pis wordt uitgezet en verheft zig, door Rerkeop-
II. Hoofd- vulling-, tot boven het Schaambeen. Zy heeft,
STUK* zo wel als de Pisleiders f , drie Rokken, wel-
f Ureteres ^ binnenffe Donsagtig en Reeds met Slym
overtoogen is . gelyk die der Darmen. Z y ont-
Sürrt&rftlaft zig door den Watergang § , die aan zyn
begin een Sluitfpier heeft, waar door het onwillig
afloopen van de Pis, in den natuurlyken
Raat, belet wordt. Zyne langte verfchilt zeer
in de byzondere Sexen. In Mannen is dezelve
van tien o f twaalf Duimen, en als een S
krom geboogen: in de Vrouwen naauwlyks van
twee Duimen en heeft maar een fiaauwe bogt;
■ zynde ook veel wyder: welk alles maakt, dat
z y van een Steen in de Waterblaas zelden behoeven
geRieeden te worden, dewyl men dien
meeRal kan uithaaien door den Watergang.
Alle .de opgetelde Lighaamsdeelen zyn de
beide Sexen gemeen: doch nu komen wy tot
het gene, waar in dezelven hoofdzaakelyk van
elkander verfchillen; de Teeldeelen naamelyk;
in welken de Mannetjes en Wyfjes van alle
groote Dieren, ja van de Infekten ze lfs, on-
derfcheiden zyn. EerR zal ik van die der Mannen,
dan van die der Vrouwen fpreeken, en
vervolgens de nieuwe Gevoelens over de Voort-
teeling befchouwen.
Teeldeel en Uitwendig vertoont zig , in de Mannelyke
BenMan" Sexe, hetBalzakje * en de Schaft f . Het eer-
* Scrotum bevat twee Ballen, gemeenlyk TefHkeh ge-
‘ Penli naamd, die in een Vliesagtige Beurs beflooten
zyn.
:zyn. Dit Zakje, van buiten met de Huid om-1. A fdeel.
kleed, heeft een Naad,' die zig van de Voor-II. Hoofd-
huid, langs de Schaft heen, over hetzelve uit-*rUC‘
Rrekt, tot aan het Fondament. Van binnen
is het voorzien met een Spieragtigen Rok f , \Daus
door welken het opgetrokken , gefronfeld en
.geplooid wordt, ’t geen voornaamelyk gebeurt,
wanneer men zig aan de Koude bloot Relt o f
flerk beweegt. In ’t algemeen is ’t bekend, dat
de Rapheid van het Zakje voor eene daadelyke
verzwakking of ongeReldheid wordt-gehouden,
vooral in de Kinderen. De TeRikel, die in
grootte en gedaante taamelyk wel naar een Dui-
ven-Ey gelykt, heeft drie eigen Bekleedzels o f
Rokken: een büitenRen genaamd de Schee de-
Rok § , over welken heen is uitgefpreid de Op-
fchortendè Spier *. Terwyl deeze langs den *Cremajttp
Scheede-Rok neerdaalt en den TeRikel nadert,
wyken haare Vleezige Vézelen van elkander,
en haare uitfpreiding fchynt een foort van Vlies
te maaken, ’t welk verfcheide Ontleedkundi-
gen by den naam vanroodagtigèn f Rok onder- f Etjthroi-
0 - . . . 1 ttet
fcheiden hebben; doch dezelve is digt met den
6cheede-Rok vereenigd. Ligt kan men zig in
deeze twee Naamen vergiffen, dqwyl de Schee-
öe-Rök , in ’t Griekfch, Elytbroides genoemd
wordt; doch zy zyn inderdaad niet geinakkelyk
van elkander af te zonderen. De binnenRe
R o k , die den TeRikel onmiddelyk omkleedt,
wordt de Witagtige § geheeten en van deezen §
nea
fchynt ook de Opper-Bal * omvangen te worden. * Epididj-
1. D hel, i Stuk, S 2 De mu