Inleiding, huisveft, maar niet zo grof is; hebbende deden,
onzigtbaar fyn, die ligtelyk zouden verftrooijen,
indien zy door het Stoffelyke niet wederhouden
en als aaneengefchakeld werden.
De Heer De HeerLocKE heeft zig volftrektparty ver-
dar de Waard Van de genen, die aan de Beeften de Rede-.
pieren Re neering of ’t gebruik der Reden weigeren, ,,’t Verden
gebrui- . • „ E , ■
li.cn. 3, mogen (zegt hy) om algemeenc Denkbeelden te
33 maaken, Relt egter een volkomen onderfcheid
„ tulfchen de Menfchen en de Beeften: een uit,-
„ muntende hoedanigheid van den Menfch, welke
„ zy, op geenerley manier, door hulp van hunne
„Vermogens verkrygen.kunnen. Want het ft
„ klaar, dat wy in de Beeften geen bewyzen vin-
„ den, daar wy aan kunnen weeten, dat zy zig be-
„ dienen van algemeene Kenmerken, om algemee-
„ he Denkbeelden te betekenen, en devvyl zy geen
„ gebruik vanWoorden of eenige andere algemee-
„ ne Kenmerken maaken, zo hebben wy reden om
„ te denken, dat zy ’t Vermogen niet' hebben tot
„ Afgetrokkenheden, of tot het formeeren van al-
„ gemeene Denkbeelden, ” W y kunnen derhalve
(zegt hy een weinig verder),, naar myn oordeel,
„onderftellen, dat hier in het Verfchil tulfchen de
„ Beeften en denMenfch beftaat. Want zo de Bee,
„ ften eenige Denkbeelden hebben, en geen bloote
„ Werktuigen zyn, gelyk fommigen beweerèn,
„ kunnen wy niet ontkennen, dat zy tot zekeren
„T ra p met Reden zyn begaafd. En, watmy be*
„ langt, het komt my zo klaar voor, dat zy Rede-
£3 neeren, als dat zy Gevoel hebben kmaar het ft al-
>. leep
„ leen op byzondere Denkbeelden, dat zy Rede-Inleiding.
„ neeren,naar dat die hun door de Zinnen worden
„ voorgefteld. De volmaakften onder hun zyn be-
„ üooten binnen deeze naauwe Paaien, hebbende,
zo ik gelöove,’t Vermogen niet, om die uit te
„ breiden door eenig foort van Aftrekking vanGe-
„ dagten (*).” Dewyl egter tot het Redeneeren
eenige Vergelyking van Denkbeelden vereifcht
wordt, zou men mogen vraagen, hoe zulks zonder
Aftrekking van Gedagten kangefchieden.
Dat de Menfchen de Beeften, ten opzigt van de 70OCKn dAeTr -riA
Eigenfchappen en Vermogens van den Geeft, ver Geftalte
te boven gaan, is dan een beweezen Zaak; doch ^
o f hunne Lighaams-geftalte voortrelfelyker in fraaijer zy.
Schoonheid zy,ftaat grootelyks in Gefchil. Sommigen
der Ouden, en in ’t byzonder de vermaarde
Redenaar Cicero, hebben beweerd, dat der Menfchen
Geftake die van alle Schepzelen overtreft.
Waar, zegt hy,kan een fchooner Samenftel vahLe-
den of grooter fraaiheid van Gelaat, worden gevonden.
Anderen fchry ven de Voortreffclykheid
van den Menfch boven de Dieren toe aan de opheffing
van zyn. Gezigt Hemelwaards, en dat hy
naar Gods Beeld gefchapen i s ; doch hoe veele
Plaatfen vindt men niet in de Heilige Bladeren, die
den Menfch verbieden daar op te roemen, die de
Schoonheid der Dieren verkondigen, en wat zyn
’er niet menigvuldige Dieren, tot.affchetzing der
Heilige Zaaken,onder het öudeVerbond gebruikt ?
Ook
(*) IJf-ii fur l'Entendem. f/utnaiii. Livr.II. Chap.ii,
I. pEtt. i Stuk, . A 5