Inleiding. JohnstoN , die in ’t voorft der voorgaande
Algemeene Eeuw fchreef, gebruikte geen meer naauwkeu-
Verdeeline . , . , ,
van ngneid in zyne Algemeene en Byzonderè Ver-
Johnßon. deelingen. Zyn Werk is verdeeld in drie Boe-
ken, die van de Viervoetige Dieren handelen;
dan volgen vier Boeken van de Infekten; dan
• twee van de Slangen en Draaken; dan zes van
de Vogelen; dan v y f van de Viflchcn en Wal-
viflèhen, en einclelyk vier Boeken van de bloe-
delooze Waterdieren. De Viervoetige Dieren
verdeelt hy in drie Hoofdfoorten, naar dat hunne
Pooten gehoefd , gclpleeten o f gevingerd
z y n : de Infekten in vier Hoofdfoorten, naar
dat zy Pooten o f geen Pooten hebben en gewiekt
zyn o f ongewiekt. Dus maaken de Land-
Infekten, die Vleugels 'en Pooten hebben, de
eerfte Hoofdfoort; die Pooten hebben . en geen
Vleugels de tweede; die in ’t geheel-geen Pooten
hebbende derde, en de Water-Infekten de
vierde Hoofdfoort uit. Van de gewiekte Infekten
maakt hy de Onderdeelingen naar het getal
en de gefteldheid der Vleugelen; van de ongewiekte
naar het getal der Pooten. De Vogelen
onderfcheidt deeze Schryver in drie Hoofdfoorten
vän Land- en twee van Water-Vogelen,
naar dat de eerften van Vleefch, van Graanen en
Kruiden o f Boomvrugten, o f van Infekten lee-
ven, en de laatften Vliezige en Velagtig platte,
o f gevingerde Pooten hebben. In ’t zesde Boek
fpreekt hy van de vreemde o f Indiaanfche Vogelen.
De Hoofdfoorten der Europifche Visfchcn
fchen zyn by hem drie, naar dat zy in de Zee Inleiding.
alleen, of in da Zee en Rivieren beiden, of ra
soet Water alleen leeven: de vreemde maaken
het vierde; . de Walviffchen en dergelyke ver-
flindemde Zeefchepzels het vyfcle Boek uit. Onder
de bloedelooze Waterdieren fpreekt hy eer-
ftelyk van de genen die week van Lighaam,
ten tweeden van de genen die met een harde
Korft overtoogen z y n ; dan van de Schulpvif-
. fchen in ’t algemeen, en eindelyk van de zogenaamde
Plantdieren. _ r Kekke
Hoe omftandig ook deeze Befchryving ^er i/kheidvan
Dieren van Johnston, en tevens hoe beknopt dezelve,
dezelve z y ,'in aanmerking der groote pmhaa-
lingen van Aldrovandüs , kan men ègter zyne
Manier van Verdeeling, in veeie opzigten, niet
vry fpreeken van onnauwkeurigheid. En inderdaad
, men moet toeftaan, dat hy in een tyd
gefchreeven h e e ft, wanneer de Dierenkunde
dat licht mille, ’t welk haar in ’t vervolg, - en m- _
zonderheid in de tegenwoordige Eeuw, door het
reizen van verfcheide Natuurkundigen in vreemde
Landen, is toegebragt ; waar door men m
ftaat gekomen is, om de Kentekenen der uit-
landfche Dieren, van de andere Wcreldsdeelen,
uit het fabelagtige, waar onder dezelve bedekt
en als begraven lagen, te ontwikkelen; een voordeel,
’t welk de Natuurlyke Hiftorie federt den
tyd van Aristoteles niet hadt mogen gebeuren.
• D e Heer Ra y , ziende de gcbrekkelykhcid
der voorige Verdeelingen, tragtte die, in t laatft van ^ayt