I n l e id in g . Lams o f Schaapen-Vleefch veel ligter te ver-
teeren z y , dan het Vleefch van Kalveren en
Offen, ’t welk wederom, alles gelyk ftaande,
niet zo zwaar is voor de Maag, als het Varkens
Vleefch. De Haazen, Konynen, Hoenderen,
Duiven, en veelerley ander Gevogelte
o f Wild , zyn nog veel ligter dan het Lams-
Vleefch. De Moffelen, Oefters , Kreeften,
Garnaalen, en de Viffchen in ’t algemeen, leveren
de verganklykfte Spyzen uit.
Verfchil in Ten opzigt van de Vloeibaare dcelen, die
redcelen. aan c Lighaam eigen zyn, fchynt zo veel ver-
•fchil niet plaats te hebben. Het meefte zal men
vinden in de Melk derBeeften, die by trappen
in dikte en zoetheid afwykt van het Zog der
Vrouwen, naar dat men ze van Ezelinnen, Geiten,
Schaapen o f Koeijen neemt. Het Bloed
der Beeften fchynt naauwlyks van elkander o f
van dat der Menfchen te verfchillen, gelyk uit
t Ttms-de Praktyk van Overgieting f van hetzelve, uit
1410 de Slagader van een Jong gezond Dier indeA-
der van een zwakkelyk Menfch, waarfchynlyk
blykt. Want indien het Bloed derzelven in natuur
verfchilde, moeft zulks altyd nadeel, in
plaats van beterfchap, aan den Menfch veroorzaakt
hebben : daar nogthans fomtyds van
deezè Praktyk is gebruik gemaakt. Aan den
anderen kant vindt men, tuffchen ’t Bloed der
Slagtbeeften en dat der Menfchen, niet meer
verfchil op ’t oog, dan tuffchen ’t Bloed van
een zelfden Perfoon op verfchillende Tydenge-
- lain
’t A lgemee n/
laten, en de Scheikunde haalt uit beiden nage- Inleiding.
noeg de zelfde Stoffen.
Welke Lighaamsdeelen van een Menfch o f dfgc
Dier, ’t zy vafte of vloeibaare, men door het ZOek.
Vuur onderzoeke, zy leveren, dat zeldzaam is,
nagenoeg het zelfde uit. In t eerft komt een
groote veelheid byna fmaakeloos Water over,
dat meer dan de helft in gewigt uitmaakt van’t
Bloed, dat. men ter Deftillatie gebruikt; doch
zulk een Waterig Vogt geeven ook de Beenderen,
Hoornen en andere tVafte deelen: zelfs al
zyn zy Jaaren oud en fterk gedroogd. Vervol-,
gens komt een Olieagtig Vogt, waar na het
Vlugge Zout met een dikke roode Olie, en ein-
delyk, wanneer men de uiterfte trappen van
Hitte te werk ftelt, een zwarte Olie, zo taay
als Pek. Het Overblyfzel beftaat uit zeerligte
Aarde, die naauwlyks een vyftigfte deel uitmaakt
van ’t gewigt der Stoffe, welke men onderzoekt
en fomtyds een weinigje vaft Zout bevat.
Boerhaave heeft gemeend, dat dit Zout
enkel Zee-Zout z y , van den Menfch of ’t
Beeft ingenomen; doch dewyl het Overblyfzel
van de Deftillatie van ’t Bloed, eer ’er de O-
lie geheel is uitgetrokken, een roode koleur aan
de Tournefol geeft, zo hebben anderenbefloo-
ten, dat ’er Natuurlyk eenig Zuur in ’t Bloed
z y , gelyk ook uit de Pbosphorus en andere
Proefneemingen fehyöt te blyken (*)• Egter ftaan
zy
(*) Zie bladzyde 2o, hiervoor.
I. Deku i Stuk..