Inleiding.M ineraalen, gemeen: fommigcn, eindelyk, on-
derfcheiden ze van alle andere Lighaamen, die
niet tot het Ryk der Dieren behooren.
Wat het Deeze laadde Eigenfchappen zegt en verbeeldt
Leven in de men zig gemcenlyk in het Leven'te bcftaan •
re zy‘ doch het Leven is hun met de Plantgewaffen gemeen.
Beiden zyn het gewerktuigde Lighaamen,
die de Sappen , van buiten ingenomen , door
hunne Vaten voeren, het overtollige weg laaten
waafemen, o f uitdryven en uitwerpen. Dit is
* viuye- het Groeijeml Leven * , dat de Planten zo wel
'gftatiya hebben als de Dieren. Doch in de Dieren heeft >
behalven dit, nog een Gevoeligheid en Bewee-
ging plaats, die in de Planten weinig o f niet be-
fpeitrd wordt. Ook kan men niet zeggen, dat
het Gevoel en de Beweeging , zo veel zy aan
uitwendige tekenen kenbaar zyn, volftrekt worden
vereifcht tot het Leven: ten ware men Hellen
wilde, dat het Leven eenigen tyd geheel kon
ophouden in een Dier.
Voorbeel- De Voorbeelden van Menfchen , die door
den van on • Hartvang, Verftikking o f Verdrenken, in een
of onge- naar ’t oog geheel levenloozen Haat waren ge-
lyk Teven bfag t5 en daar *n verfcheide Uuren gebleeven,
doch weder tot herftelling gekomen zyn, voldoen
in dit opzigt zo zeer niet, als die van Dieren. Van
verfcheide Vogelen en van de Kikvorfchen is ’t
bekend, dat zy des Winters geheel verkleumd,
ja ftyf bevrooren zynde, door eene zagte verwarming
tot Herleeving gebragt worden. De
Heer L eeuwenhoek heeft in de Wiek van een
Vle-
Vledermuis, daar het Bloed geheel ftil ftondt, Inletoinc.
het Dier weder eeten geevende, na verloop van
zes Uuren den Omloop zien herftellen. De beweeging
van het Hart is, door den HeerHal-
ler en andere Ontleedkundigen, in Katten en
Honden die dood fcheenen, ja geheel verftyfd
waren, door blaazen weder opgewekt. Maar
het aanmerkelykfte in deezen is , dat eenige
kleine Diertjes de Eigenfchap hebben , om verfcheide
Jaaren, en miüchien altoos, te kunnen
blyven in een volftrekte onwerkzaamheid en
geheel uitgedroogd: daar z y , nogtnans, by de
eerlte gelegenheid, die hun genoegzaam doorweekt
en de deelen lenig o f buigzaam maakt,
een zeer vlugge beweeging oefenen, aan welke
niemand den naam van Leven kan weigeren.
Het Raderdiertjc, en de Aaltjes in verzengde
Tarwe, door het Mikroskoop ontdekt,
leveren daar van een Voorbeeld uit (*).
Dewvl de Dieren, geduurende dien t y d , ’t Moeielyke
3 . . i i •• j onder-
Gevoel en Beweeging, ja Gok het groei]end fcheid>ris'
Leven ontbeeren, zö blykt, dat men ze alsdan der
zelfs niet van de Stoffen, die tot het derde Ryk gewaffen.
der Natuur behooren , kan onderlcheiden. Plet
Rader-Diertje, by voorbeeld, vertoont zig als
rood Zand of Vuiligheid in de Looden Geuten; ,
de Aaltjes als Vezelagtige Draadcn in de verzengde
Tarwe. Maar nog moeielyker is de on-
derfcheiding van. de Planten in fommige Dieren,
{*) Zie Baker, Kuttig Gebruik r*n 't Miirisktif.
Ainft. 1 7 5 5 . bl. 2 6 3 , 2 7 7 .
Xk D s ï i , i Stuk,