4io B i s c h r t v i n ö
I. Afdeel, waar van de voorgaande by hem de zesde is.
VI.Hoofd- Seba heeft het de Wiegende Rot van Ternate
STUK» °
geheeten. Hy heeft over ’t geheele Lighaam
ros o f roodagtig Hair, doch voor op den Kop is
. ’t zelve zeer bleek. Het Vlies, daar hy mede
vliegt, van vooren glad en kaal, van agteren
met dun Hair b e z e t, is eenigzins gemarmeld.
Hy heeft zeer groote en als dubbelde Ooren;
de Neus insgelyks dubbeld, uitpuilende en iets
bladerigs vertoonende. De Heer LinnjEüs
noemt hem, geftaarte Vledermuis ('Caudatus) ,
doch uit de Afbeelding b ly k t, dat hy geen
Staart he e ft; zo dat dit ecaudatus zal moeten
zyn.
V. (5) Geflaarte Vledermuis, met de Bovenlip in
Meteen**’ t™een gefpleeten.
Haaze* De eze, zegt Brisson, is met bleékros Hair
over ’t geheele Lighaam bekleed: hy heeft een
ronden Kop, een wyden Bek, een neerhangende
Kin, de Neusgaten rond; de Ooren groot.
De Staart is vaftgehegt aan het Vlies, dat hem
tot Vlerken dient. Aan de Voorppoten heeft
hy vier, aan de Agterpooten v y f Vingeren;
De woonplaats is in Amerika. Klein noemt hem
de Amerikaanfcbe Vledermuis met een ronden
Kop en een Haazemond.
„ f6) Geflaarte Vledermuis UTltUS, J » met enkele Neus en
Gemeene Bek, de Ooren dubbeld en groot er dan de Kop*
met groote
Ooren.
P l . V III. (f) Vespertilio Cato fmiilis Americanus. Seb. Mus.
Fig.f. I. p .89, T .L V . F ig.i.
(6) Vespertilio Auribus majoribus. Fiusch. ,yf>.Tab.
»03.
v a 'n D l V l e d e rmu i z e n . 411
De Heer Brisson noemt deezen, die zyne I. Afdeel.
derde Soort van Vledermuizen is, de kleine ™ « ™ 00ED'
ons Land. Hy verlchilt, zegt h y , van den Ge-
meenen alleen, door de grootte van zyne Oo-
fen, die meer dan een Duim lang zyn. L in-
naïus twyfelt of deeze ook in Sexe alleen van
den volgenden verfchille.
(7) Geftaarte Vledermuis, met enkele Neus en V l l ._
Bek, de Ooren kleiner dan de Kop. ;Metkleine
H y ’wordt van den Heer Brisson de groote
van ons Land genoemd , zynde zyn eerfte gig. 6.
Soort van dit Geflagt. Deeze twee maaken de
Verfcheidenheden dér Vledermuizen in Europa
uit. • ■
. De Vledermuizen hebben dit gemeen met de Hg«-
Beeren, Daffen, Egels en Mollen, zegt L inn
j e u s , datzydengeheelenWinterflaapen, zonder
Spys of Drank te gebruiken, ’t Is een Ge- •
dierte, dat in Holen en Gaten der Boomen,
doch allefmeeft in die van de Muuren der Hui,
zen en in het bovenfte der Daken neftelt. Zy
fcweeven in den Avond door de Lugt, om de Koft
te zoeken, die voornaamelyk beftaat in Muggen
en allerley Vliegen of Vlinders. Zy blyven aan
de ruige kóppen der Klilfèn met haare Vlerken
han-
10 3 . few. MLy. Tab. 201. Fig. 3. Olear. Mus. Tab. i j .
^f^Vespertilio. Bell. 147- Gesv; ^94-
Aldr. oïunh. I. p. si*. Jonst. J -
Alb. M v. V P- Qf- Tab.1O1. Raj. Q_uadr. 243 Luw.
^A-v. Tab. 201. Fig. 2. \ espertilio Auribus truaonbus.
F r «s c h . Aty. Tabi 102,
1 1. Deel. i. Stuk.
M
JÜ