Inleiding. fcherp Sap h e e ft, wordt gegeten van die zo
fchoone groote Rups: de Brandenetels, die de
Handen door ’t enkel aanraaken befchadigen,
hebben ook haare Rupfen.
Fynheid . Dewyl nu de Dieren, indien zy niet willen,
enReuk!^ wc^< Voedzel hun fehadelyk ware , zig zelf
ligtelyk de dood zouden kunnen veroorzaaken,
zo hebben de meelten eene fynheid van Smaak
en Reuk, die hun zonder moeite doet onder-'
fcheiden, welk Voedzel tot hun* Levensonderhoud
bekwaam zy. Dit niet alleen, maar de
Natuur heeft hun ook ingegeven , onder ,de
Aarde te zoeken, ’t gene voor ’t oog verborgen
is en tot hun Voedzel dienen kan. Z y zyn
met-Werktuigen en een bekwaam Lighaamsge-
, . Hel daar toe voorzien, en kiezen zig een Woonplaats
uit, die hun het noodige verfchaft.
Bekwaam- Ziet men niet de Varkens met hunne Snoet
Dieren^ om Wortels, Raapen en Aardappelen, uit den Grond
hun Onder- vvroeten : de Honden hebben bekwaamheid
krygen. om het Aardbrood , Truffels genaamd, dat
geen Stam, Bladeren of iets boven den Grond
vertoont, en voor den Menfch anders niet te
vinden zou zyn , op te zoeken. Zulke Dieren,
die van Boomvrugten leeven , gelyk de Aa-
pen en ïnkhoorens, hebben Pooten bekwaam
om te klauteren: de Egel is met Pennen rondom
voorzien, om ze weg te draagen.
Behalve de VifTchen zyn ’er ook viervoetige
Dieren , die in het Water leeven; gelyk de
Bevers en Otters, welker Agterpooten ten dien
einde
in ’t A l g e m e e n .
einde tot zwemmen zyn gefchikt. De Ganzen, Inleiding.
Endvogels en Duikers van veelerley foort, die
zig voeden met Waterdiertjes, Vifchjes en der-
zelver Eijeren of Kuit, hebben cen.33ek, Hals»
Pooten en Pluimen, wonderlyk daar toe bekwaam.
Het zelfde kan ten opzigte van alle
andere Vogels, naar maate van hunne Levensmanier,
worden opgemeikt.
Een Vogel van Noorwegen, die de Stront Lift van
S p l b . n , den Strontjaager
van Ray is^ gebruikt om te beitaan een jaager,
byzondere lift. Dewyl hy niet zo gemakkelyk
als de andere Watervogels kan duiken, om zig
meefter te maaken van zyne prooy, laat hy de
Meeuwen en andere Watervogelen voor hem
de Viftchen vangen en vervolgtze, wanneer zy
die gevangen hebben , met zo veel geweld»
dat zy hunne Vuiligheden vallen laaten, waar
mede hy zig vrolyk maakt. kVanneer zig de Viffchen
te diep in ’t Water houden, worden zy van
de Robben of Zeehonden gevangen, die ze ten
dienfte van de Meeuwen weder uitfpuuwen.
En dus verfchaft het eene Dier fpys aan het
andere.
Op dat de kleine Vogeltjes nimmer gebrek
aan Voedzel zouden hebben, heeft de Natuur
voor dezelven gezorgd met het Varkensgras by-
na overal, aan de Wegen, van zelf te laaten
groeijen, waar'van het Zaad, zo wel als dat-
der andere Grasplanten, hun tot Aas ftrekt,
zelfs na den Oogft en in den Wintertyd.
Niet minder zorge heeft deeze waakzaamc
, I, Deel. i Stuk, C 4 M oC -