Inleiding- tegendeelde Olyphant naauwlyks in twee
Jaaren tyds één Jong voortbrengt. De Sperwers
leggen maar tweeEijeren, o f op ’t meefte
vier, in ieder Jaar; terwyl de Hennen ’er, in
zekere Saizocnen, bynaallc Dagen één leggen.
De Duif, die van weinig Menfchen gegeten
wordt, legt ’er doorgaans maar twee: de Endvogels
in tegendeel, en deKorhoenderen, een
groot getal.
De Natuur, altoos mild zynde, zegt Plinius,
heeft gewild, dat de minft fchadelyke en eet-
baare Dieren zig tot in ’t oneindige zouden kunnen
vermenigvuldigen. Een bepaald getal Eije-
ren is ieder foort eigen: indien men haar dezelve“
ontneemt, leggen zy in ’t kort eên derge-
lyk getal, om de vereifchte veelheid te vervullen.
Dit doen de Endvogels, Zwaluwen, Mus-
•fchen, enz.
voShunne Indien de Dieren een ST00tc zuSfc hebben tot
jongen, hervoortbrenging en uitbreiding van hun Ge-
• hagt; zy hebben die niet minder voor hét behoud
hunner Jongen. Deeze tederheid is zeer
bemerkelyk, vooral zo lang als deeze Jongen
nog al te zwak zyn, om zelf in hunnen nooddruft
te kunnen voorzien. De allerwreedfte
Beeften, zelfs, hebben een zo tedere Liefde
voor hun Krooft, dat zy allerley zorgen gebrui-
• ken om hetzelve te befchutten, te voeden en
•te behouden, en zulks niet door eene Willekeurige
W e t, maar door die, welke hun, cvenge-
lyk ons, van den. Schepper zelf is ingegeven.
De
• De Viervoetige Dieren fpyzigen hunne Jon- Inleiding.
gen niet met hunne Melk, die eenzagt V o e d -d e v * r -
zei en gefchikt is naar derzelver zwak Geitel, ren. 5
dan tot zo lang de Maag der Jongen genoegzaam
iterk geworden is , tot verteering van de
allervaftfte Spyzen , en dat hunne Tanden in
ftaat zyn om die te vermaalen. De tederheid
der Ouden omtrent de Jongen is zo groot, dat,
wanneer zy dezelven met eenig Onheil gedreigd
zien, zy zig bloot itellen aan alle Gevaar, om
ze te behoeden. Als een Schaap twee Lammeren
te gelyk heeft voörtgebragt, zal zy het een
niet zonder het andere laaten zuigen, uit bezorgdheid
, dat een van beiden te weinig krygen
mogt.
W a f de Vogelen aangaat; deeze bouwen en
fatfoeneeren hunne Neften met een verwonder- °seea*
lyke Konit: zy bekleeden die van binnen met
een zeer zagt Bed, op dat hunne Eieren niet
kneuzen öf breeken mogen. Z y maaken ze niet
onverfchillig op allerley plaatfen, maar kiezen
zulk eene uit, daar zy geruft, en zo veel mo-
gelyk zonder gevaar van door hunne Vyanden
ontdekt te worden, kunnen zitten. Z y broe- ^ j^roe-
den hunne Eieren met zo veel lydzaamheiduit, Eijeren.
dat zy liever Honger willen ondergaan, dan die
in gevaar te ftellen, door hunVoedzel te gaan
zoeken. De Mannetjes Raven en Kraaijen brengen,
onder het Broeden, hunne Wyfjes eten.
De Duiven, MuiTchen en veele andere Vogelen,
die zig niet onverfchillig vermengen, en van
X, Deel. i Stuk. wel