383 B e s e h r y v ï W ö
I. Afdekl. >c welk in den Menfch geen plaats- heeft, wiens
iv.Hoofu- T oonen twee derden korter dan de Vingeren
*ÏUK’ zyn. De Agterpooten deezer Aapen zweemden
zelfs meer naar Menfchen Handen dan de Voor-
pooten, wegens het maakzel van den Grooten
Toon, die naar een Duim geleek, zyndetklein
• en verafftaande van den eerften Vinger; daar ,
in tegendeel , aan de Voorpooten of Handen
deezer Dieren de Duim zo kort was, en zo
digt' tegen den voorden Vinger aan gevoegd,
dat hy byna onnut fcheen te zyn. 5. In de
drie Mannetjes Aapen waren de Deelen der
Voortteèling daar in van den Menfch verfchil-
lende , dat de Teftikcls in een kreuk van de
Liefch verborgen zaten. Een hunner hadt wel
een Balzakje, doch dit was zodanigopgekromr
pen, dat men ’er uitwendig niets van- kon zien.
6. De Huid zat aan de Billen zeer vaft gekleefd.
Gefteldheid Omtrent degefteldheid der Ingewanden werdt*
waidèn6* by ’E °I^nen van den Buik, het volgende waargenomen.
De Ringen van het Buikvlies waren
doorloopende Gaten, even als in de Honden.
Het Net verfchilde ook van, dat der Menfchen
in veele opzigten. Het was niet op zo veel
plaatfen aan den Karteldarm gehegt, en hadt
een andere aanhegting, welke het in ons niet
heeft, naamelyk met de Spieren van den Onderbuik
, door tuiïchenkomfte van het Buikvlies,
msakende aldaar een Band. Bovendien was het
veel grooter dan gewoonlyk in den Menfch,
be-
• v a n d e A a p e n . 389
bedekkende de Darmen niet alleen , maar d«'e
zelfs van onderen omwindende, gelyk in verfoeide
andere Beeften, voornaamelyk die hard
loopen en met veel vlugheid fpringen; ’t welk
de Natuur dus fchynt gefchikt te hebben, om
derzelver Ingewanden voor harde Schokken te
befchutten. De Vliezen, egter, waren digt, gelyk
in den Menfch, niet Netswyze open, gelyk
in veele Beeften.
De Lever, die'een der voornaamfte Ingewanden
I. A fdeeL.
IV.Hoofb-
STUK. '
is, hadt vy f Lobben, even als in de
Honden , te weeten twee ter regter , twee ter
flinker zyde, en een vyfde, nog gefpleeten zynde
De Lever
en Gal-
Blaas.
in twee Bladen. In een der Aapen was de
zelf handigheid van de Lever met veel bruine
flippen gevlakt, en zeskantig van gedaante ,
gelyk men ze dikwils in de Beeften en nooit in
de Menfchen vindt. Het Galblaasje, gehegt
aan de voorfte der twee Lobben van de regter
Zyde, was een Duim lang en half zo breed;
het gaf een dikke Buis uit, die onmiddelykonder
den Uitloop der Maag ingeplant werdt, ontvangende
bevoorens , uit de Lever, niet één
Kanaal, gelyk in den Menfch, maar drie, de-
welken een groot end wegs, met haare Takmaa-
kingen, zig onder het Vlies uitwendig zigtbaar
vertoonden.
. De Maag hadt haaren Uitgang of regter,
veel laager dan den flinker Mond, enzeerwyd.(
De Darmen waren niet gelyker*aan die van den
Menfch, dan de andere Ingewanden, en byna
£ X, Deel. j Stuk. B b 3 Uilen
De Maag
i Darmes.